| Loopt
                er een rode draad door het werk van Ernest Mandel, dan is het
                wel die van de arbeidersklasse als revolutionaire en
                emancipatorische kracht, in staat door haar zelfactiviteit de
                overgang van het kapitalisme naar het socialisme door te voeren. 
                
                 Waarom is de
                arbeidersklasse tot vandaag de dag niet in staat geweest het
                kapitalisme in de ontwikkelde kapitalistische landen omver te
                werpen ? Ernest Mandel formuleerde daarop twee antwoorden die al
                onmiddellijk het terrein afbakenen. 
                
                 Het
                eerste is omstandigheids gebonden en tegelijkertijd historisch: de
                geschiedenis is nog niet afgelopen. De overgang van een
                fundamentele productiewijze naar een andere is moeilijk en
                complex. Dit geldt des te meer voor de proletarische revolutie.
                Deze is de eerste sociale revolutie in de geschiedenis waarbij
                een volledig uitgebuite en onderdrukte klasse van onderuit de
                macht moet onttrekken aan een uitbuitende en onderdrukkende
                klasse (...) Als men ver in de geschiedenis teruggaat, is dat
                argument beslist niet waardeloos. Maar dit zal enkel maar de
                overtuigden overtuigen - behalve misschien in een periode van
                proletarisch offensief. Het versterkt eerder het probleem in
                plaats van er een begin van politiek-praktische oplossing voor
                aan te brengen.
                
                 Dan
                is er het tweede rechtstreekser en overtuigender argument, tegen
                al wie het potentieel antikapitalistische karakter van het
                proletariaat in vraag stellen. En dat is een empirisch argument:
                de lange reeks sociale explosies, algemene stakingen met
                politiek karakter, de semi-revolutionaire situaties die in
                Europa hebben plaatsgevonden, nog afgezien van deze die zich
                voordeden in het kielzog van de Russische revolutie van 1917:
                Engeland (1926), Spanje (1935-‘37), Frankrijk (1934-‘36), en
                op het einde van de Tweede Wereldoorlog Italië, Frankrijk,
                Griekenland, en vervolgens opnieuw in 1948 (moordpoging op
                Togliatti), de Belgische algemene stakingen (1950, 1960-‘61),
                de algemene stakingen in Griekenland (1965), ‘Mei '68’ (in
                Frankrijk en Italië (1969-‘73-‘75), de revolutie in
                Portugal (1974-‘75).
                
                 Deze
                semi-revolutionaire gevechten waren van een ongelijke omvang en
                kracht. Maar ze hebben daadwerkelijk het praktische vermogen van
                de arbeidersklasse aangetoond om verder te gaan dan een brede
                eisenbeweging, en aan te sturen op een globale confrontatie met
                het heersende sociaal-politieke systeem, en in bepaalde gevallen
                zelfs de burgerlijke staat en het privé-bezit van de
                ondernemingen op hun grondvesten doen daveren.
                
                 Maar
                men kan alleen maar vaststellen dat geen van deze gevechten op
                een overwinning is uitgelopen. Waarom? Deze vraag heeft Ernest
                Mandel gedreven tot het ontwikkelen van een samenhangend
                strategisch schema dat als basis van een socialistische
                strategie kan dienen. 
                
                 De
                catastrofistische hypothese 
                
                 Tussen
                1943-‘46 was de situatie - in zeer algemene zin –
                ‘revolutionair’ in Griekenland, Italië, Frankrijk en erg
                instabiel in Groot-Brittannië en West-Duitsland [1].
                Maar de burgerijen hadden snel die bewegingen ingedijkt.
                
                 Deze
                nederlaag van het Westers proletariaat verdween gedurende een
                moment uit het gezichtsveld door de overwinning van de revolutie
                in Joegoslavië (1948) en vooral, in China (1949). En dit
                dermate dat alle bewuste klassenkrachten in de maatschappij zich
                voorbereidden op een derde wereldoorlog (tussen de Verenigde
                Staten en de USSR), hetzij door de dialectiek oorlog-revolutie,
                hetzij door een catastrofale economische crisis. Wat dit laatste
                betrof, dacht men uiteraard aan een heruitgave van ‘1929’
                dat was uitgelopen op de hevige klassenstrijd van de jaren
                1932-‘38. Dit idee werd breed aanvaard in alle linkse
                stromingen van de arbeidersbeweging. Met inbegrip van de Vierde
                Internationale, waar in de jaren 1950-‘53 het debat woedde
                rond de stellingen van Michel Pablo - de voornaamste toenmalige
                leider en welke door Ernest Mandel werd gesteund - die voorzagen
                in de onafwendbaarheid van de wereldoorlog en die deze zagen
                uitmonden op een internationaal revolutionair-socialistisch
                proces [2].
                
                 De
                wereldoorlog vond niet plaats. En de wereldeconomie kende een
                nieuwe snelle opgang, en luidde een periode in van nieuwe
                welvaart voor de ruime meerderheid der werkende lagen in het
                Westen. Plots leek de mogelijkheid van een socialistische
                revolutie in het Westen voor decennia op de achtergrond
                verschoven.  
                
                 Een
                nieuwe strategische hypothese 
                
                 Door
                in 1965 te schrijven dat "het
                debat over de socialistische strategie in West-Europa zich zou
                moeten baseren op een uitgangshypothese, te weten dat we de
                komende tien jaar noch een nucleaire wereldoorlog, noch een
                diepgaande economische crisis vergelijkbaar met die van
                1929-‘33 zouden kennen" [3],
                hanteerde Ernest Mandel een dubbele gedurfde aanpak: 1°)
                radicaal breken met het oude strategische schema; en 2°) het
                opnieuw ter discussie stellen, zij het met een zekere
                omzichtigheid (te wijten aan het toenmalige ideologische
                klimaat), van de concrete mogelijkheid van een socialistische
                revolutie in West-Europa. En dat was niet zo evident.
                
                 Om
                overtuigend te zijn, moest hij met beide handen alles wat toen
                als nieuw, ja zelfs als verbijsterend in de nieuwe
                maatschappelijke configuratie opdook, te lijf gaan. Hij moet
                antwoorden op alle vooroordelen en aantonen dat deze nieuwe vorm
                van kapitalisme in expansie (over het algemeen
                ‘neo-kapitalisme’ genoemd) voldoende tegenstellingen in zich
                droeg, en sterke tegenstellingen, om de arbeidersklasse voort te
                stuwen op de weg van de strijd voor het socialisme.
                
                 Een
                nieuw paradigma was geboren: de concrete mogelijkheid van een
                socialistische revolutie in een ontwikkeld en democratisch
                kapitalistisch land in tijden van vrede en voorspoed. 
                
                 Hij
                steunde zich daarbij op een dubbel wetenschappelijk en
                analytisch onderzoek:
                
                 
                  
                    om
                    te beginnen, aantonen dat als het tevergeefs is te
                    speculeren op de ‘finale
                    catastrofale economische crisis’, het niét juist was
                    te stellen dat het kapitalisme de conjuncturele economische
                    bewegingen had overwonnen. Hierbij opende hij een zeer
                    vruchtbare piste: de band tussen de korte cyclus en de lange
                    cyclus – ‘kondratieff’ genoemd - en die Ernest Mandel
                    vervolgens ‘de lange golf’ [4]
                    zal noemen.
                    
                    
                    En
                    vervolgens aldus een nieuwe kijk op wat onder deze nieuwe
                    voorwaarden een (revolutionaire) ‘crisissituatie’ zou
                    kunnen zijn. 
                    
                     Laten
                we deze twee elementen eens wat naderbij bekijken.
                
                 1°)
                De heropname (en vervolgens diepgaande herwerking) van de
                theorie van Kondratieff-Schumpeter stond hem toe de betekenis
                van de recessie van 1965-‘66 (die beperkt was in Duitsland en
                zijn onmiddellijk periferie, waaronder België) in te schatten
                en deze in verband te brengen met de evolutie van het
                internationale kapitalisme door 'alleen tegen allen' te
                preciseren dat "de
                lange periode van groei waarschijnlijk zal eindigen in de loop
                van de jaren zestig", daarbij "de
                waarschijnlijke neergang van het neo-kapitalisme"
                inluidend [5]. Dat was gedurfd maar
                geen pure gok. Want het theoretisch-analytische bewijs ervan
                werd gebaseerd op hetgeen hij "de
                nieuwe functioneringswijze van het kapitalistische systeem"
                noemde waarin "de
                interne tegenspraken van het neo-kapitalisme ... gecombineerd
                worden met de algemene tegenspraken eigen aan de kapitalistische
                productiewijze'' [6].
                
                 In
                deze nieuwe analyse, hadden twee ideeën een onmiddellijke
                strategische draagwijdte. De eerste is dat de toestand van de
                arbeidersbeweging en meer algemeen die van de klassenstrijd
                wordt verklaard door "een
                complex van factoren waarbij het directe determinisme van de
                relatieve welvaart niet is aangetoond" [7].
                Met andere woorden: de stijging van het levensniveau leidt niet
                noodgedwongen tot de neergang van het klassenbewustzijn. De
                algemene staking van 1960-‘61 in België 
                diende hem tot laboratorium om aan te tonen hoe de "best
                betaalde lagen ook de meest strijdbare en best georganiseerde
                lagen waren"[8].
                
                 Het
                tweede idee betreft een nieuwe kijk op de band tussen de
                economische cyclus en de strijdcyclus. In dit ‘gereguleerde’
                neo-kapitalisme, waarin een "arbeidersmassa
                niet meer tot actie wordt gedreven omwille van de honger, de
                miserie of de massale werkloosheid" is deze band niet
                meer onmiddellijk noch eenduidig. Zodanig dat "het
                hoogtepunt van de actie van de massa 's niet meer gesitueerd is
                rond het laagste punt van de economische activiteit (maar)
                veeleer samen valt met de momenten van omkering van de
                economische tendens" [9] [10].
                
                 2°)
                Erkennend dat "we in het huidige economische klimaat in Europa niet opnieuw revoluties
                zoals de Duitse revolutie van 1918 zullen meemaken",
                stelt hij "een
                verschillend historisch model" voor... dat van de
                algemene staking van juni 1936 in Frankrijk (en in bescheidener
                mate de Belgische algemene staking van 1960-‘61, die een
                analoge situatie zou hebben kunnen creëren...) [11].
                
                 Hier
                moeten we even stilstaan bij de analytische voorzichtigheid van
                Ernest Mandel. Een terechte voorzichtigheid. De toenmalige
                actuele ervaringen waren weinig talrijk en van beperkte omvang.
                De verwijzing naar ‘1936’ was reeds, zo lijkt het me, een
                noodoplossing. Beslist, deze situatie speelde zich af buiten een
                context van oorlog, maar werd getekend door de economische en
                politieke conjunctuur van de jaren '30 (economische crisis,
                sociale miserie, opkomst van het fascisme, een verzwak
                arbeidersbeweging...). 
                
                 Maar
                we zien wel waarom de vergelijking anderzijds verleidelijk is:
                de situatie tot aan de vooravond van '68 werd ook gekenmerkt
                door de afwezigheid of de totale marginaliteit van georganiseerd
                revolutionair links. Welnu, hoe een revolutionaire situatie
                indenken zonder een revolutionaire partij, terwijl de revolutie
                nog een hersenschim is, de linkse socialistische partijen in
                Europa erg zwak zijn, en het vermogen tot omkadering van de
                grote politieke en syndicale organisaties nog erg sterk. Welnu,
                onder de neo-kapitalistische voorwaarden "kan
                antikapitalistische activiteit alleen maar het automatische
                resultaat zijn van de dagdagelijkse ervaring. Ze kan het worden
                doorheen de tussenkomst van en de bewustwording welke de actie
                van de arbeidersbeweging moet opwekken" [12].
                
                 We
                zouden deze politieke beoordeling niet verkeerd mogen verstaan:
                Ernest Mandel rekent (nog!) niet op een stormachtige opgang van
                de massa's die de bestaande arbeidersbeweging zou te buiten gaan
                en tot de zelforganisatie van de strijd zou overgaan.
                Integendeel, alles passeert nog via de structuren van de
                arbeidersbeweging als dusdanig en het is daarop dat hij in alle
                scherpzinnigheid mikt om een strategische heroriëntatie te
                bewerkstelligen (programma van structuurhervormingen, bewuste
                inspanning tot vorming van de kaders en militanten, en
                massapropaganda teneinde het proletariaat te sensibiliseren) en
                om steeds meer deze activiteit van de arbeidersbeweging te doen
                samenvallen met de min of meer spontane cyclische periodiciteit
                in de grote gevechten van de arbeidersklasse. Het alternatief is
                "een langzaam proces
                van achteruitgang en verval van het klassenbewustzijn, van
                ‘depolitisering’ van de arbeidersklasse op zijn Duits of
                zijn Zwitsers".  
                
                 Mei
                '68 en de ‘revolutionaire situatie’ 
                
                 ‘Mei
                '68’, 't is te zeggen de periode van zeer zware
                sociaal-politieke instabiliteit in het Zuiden van Europa, is erg
                rijk en zal een geheel aan brede ervaringen leveren die Ernest
                Mandel toelaten van zijn strategische hypothese die hij in het
                begin van de jaren '60 formuleerde, te toetsen, te bevestigen,
                en aan te passen.
                
                 Enerzijds
                wordt zijn visie breder en coherenter met betrekking tot de
                veerkracht van een explosieve situatie. Om er rekenschap van te
                geven voert hij het begrip van globale sociale crisis [13]
                in. De arbeidersklasse blijft in het hart van de opstelling.
                Maar hij neemt er akte van dat er andere sociale lagen, andere
                bekommernissen, andere verzuchtingen, andere strijd- en
                mobilisatievormen zijn opgedoken die het revolutionaire
                potentieel versterken. Anderzijds en bovenal, mondt het
                voorzichtig vermelden van ‘crisissituaties’
                uit op de poging tot het construeren van een heus concept van
                ‘revolutionaire situatie’, waarbij hij van dan af openlijk zijn
                eigen continuïteit met de revolutionair-marxistische traditie
                toont (Lenin, Rosa, Trotsky). 
                
                 Tussen
                1968 en 1975 schrijft Ernest een massa teksten (...) die dit
                onderwerp benaderen vanuit de gebeurtenissen in West-Europa.
                
                 De
                tekst uit 1976 [14] tracht inzake
                dit onderwerp te komen tot een synthese die voor samenhangend
                wil doorgaan. De context is die van een revolutionaire opgang in
                Frankrijk, Italië en Portugal, die echter kort daarvoor was
                mislukt (november 1975). Dit slechts tijdelijk, denkt Ernest
                Mandel, en hij verwacht zich aan het uitbreken van een machtige
                revolutionaire situatie in Spanje die (minstens) het ganse
                Zuiden van het Europese continent zou omhelzen [15].
                
                 In
                dit kader en met dit vooruitzicht, tracht hij - zich bewust van
                de moeilijkheden [16] - dit begrip
                van ‘revolutionaire
                situatie’ te preciseren (...) Met de stormachtige opgang
                van de massa's tengevolge van een sociale explosie of een
                vastberaden antifascistische zelfverdedigingsstrijd enz., komt
                een strijdcyclus op gang die in een eerste fase kan uitmonden in
                een prerevolutionaire situatie (...) Opdat er een overgang zou
                plaatsvinden naar een revolutionaire situatie (...) moet er een
                tweede voorwaarde vervuld zijn: het onvermogen van de heersende
                klasse om de maatschappij te besturen. (...)
                
                 De
                twee duidelijkste bewijzen van deze "onmogelijkheid
                om zoals voorheen te regeren", zijn: een vergaande
                ontbinding van het repressieapparaat en daartegenover het
                verschijnen en de geleidelijke veralgemening van alternatieve
                machtsorganen van arbeiders- en volksdemocratie (raden, comités...).
                
                 Bij
                het maken van zijn synthese in 1976, trekt Ernest reeds twee
                besluiten teneinde het begrip van de komende revolutionaire
                situatie uit te klaren - op het moment dat de opgang van de
                arbeidersstrijd in heel Zuid-Europa uitmondt in een mislukking,
                die hij als tijdelijk inschat. 
                
                 - Ten eerste
                constateert hij een kloof tussen het vermogen tot mobilisatie en
                de zwakheid/ quasi afwezigheid van volksmachtorganen. Dus: geen
                dubbele macht. Vandaar een vergelijkende herklassering van de
                voorbije revolutionaire situaties. Hij laat ze de revue passeren
                (van de Duitse revolutie tot de naoorlogse toestand in 1945,
                over het volksfront van de jaren '30). En alle worden ze naar
                beneden toe herzien. Hij wijst in het bijzonder op de
                gemakkelijke bedwinging van de (semi-?)revolutionaire situatie
                in 1936 en in 1944-‘46. Duidelijk dat hij verwacht dat het
                deze keer anders zal uitpakken. (...) -
                Tweede besluit: om deze zwakheid op het vlak van staatkundige
                zelforganisatie te verklaren, heeft hij er nooit genoegen mee
                genomen om als algemene en fundamentele verklaring de rot van
                "rem" of het
                "verraad"
                van de traditionele reformistische leidingen in te roepen [17].
                En hij begrijpt dat de verlammende rol van de "parlementaire
                illusies" van de massa's op zijn beurt een stevige
                uitleg vereist, daar immers de arbeidersklasse een dusdanige
                brutaliteit, militante energie en initiatiefcapaciteit aan de
                dag legt. De verklaring is de zeer sterke identificatie van de
                democratische vrijheden der volkeren met de staatsinstellingen.
                En dus voegt hij er een derde criterium aan toe met een "ideologisch-morele
                dimensie" met twee pijlers, onmisbaar ter definiëring
                van de revolutionaire situatie: "Er
                moet absoluut een legitimiteitscrisis zijn van de staat in de
                ogen van de grote meerderheid van de arbeidersklasse. En er moet
                ook een identificatie zijn vanwege deze meerderheid met een
                andere legitimiteit. een nieuwe legitimiteit die groeit"[18].
                Om (...) te komen tot "dit
                begin van verwerping van de instellingen door de massa's",
                dient er "een langere
                periode van duale macht in de orde van verschillende jaren te
                zijn, die misschien onderbroken zal zijn, die niet lineair zal
                zijn, die partieel zal zijn" [19],en
                in de loop waarvan de "massa's
                de ervaring opdoen dat de uitbreiding van hun eigen vrijheid
                stuit op de inkapselende instellingen van de burgerlijke
                democratie"[20].
                
                 Terug
                naar de uitgangskwestie 
                
                 De
                tweede etappe van deze semi-revolutionaire opgang zal niet
                doorgaan. Nog maar eens - zoals in 1936-‘37 in Frankrijk en in
                België, en tussen 1943-‘47 in Italië en Frankrijk - is het
                de snelheid en het gemak waarmee de burgerijen het subversieve
                potentieel hebben opgevangen en hun staat opnieuw hebben
                gestabiliseerd, waardoor het geheel overgedetermineerd wordt.
                (Het derde criterium, zonder enige twijfel zeer belangrijk, zal
                niet aan de test van de praktijk worden onderworpen).
                
                 Wij
                zijn hier bij onze uitgangsvraag beland (...): vanwaar komt die
                tot nu toe onmogelijk gebleken overgang van een
                prerevolutionaire naar een revolutionaire situatie - in een
                gevorderd kapitalistisch land onder burgerlijk-democratisch
                bewind? Waarom heeft Ernest Mandel kunnen denken dat zo'n
                doorgroei, ditmaal een quasi-zekerheid was? (...) Wat ligt aan
                de basis van de voorspellingsvergissingen op korte termijn,
                precies die voorspellingen die de politieke actie sturen? [21]
                
                 Volgens mij
                heeft Ernest het bij het rechte eind door te veronderstellen dat
                een arbeidersklasse, die een revolutionair proces binnentreed
                dat nog door reformistische apparaten wordt omkaderd, een
                verlengde strijdcyclus met twee sterke perioden (en niet één)
                nodig heeft: een eerste om krachten te vergaren en
                zelfvertrouwen op te bouwen en (...) rekenschap wordt gevraagd
                aan haar traditionele leidingen; en vervolgens een heropleving
                om verrijkt met deze ervaring af te stevenen op een confrontatie
                "tot de finish" met de burgerlijke staat. Maar naar
                mijn gevoel is er een tekortkoming in wat betreft het begrip van
                de verschillende veerkracht van deze twee "momenten"
                van de cyclus, waarvan de aard en dynamiek erg verschillend
                zijn. (...)
                Die rijzende golf, hoe enorm ze ook moge wezen, kampt met vele
                hinderpalen: de grenzen van het klassenbewustzijn en het gemis
                aan enige praktische voorbereiding vanwege de voorhoede, en het
                gewicht van de traditionele leidingen, zelfs indien deze in de
                praktijk tijdelijk de controle over de beweging zijn
                kwijtgeraakt. Deze "shockerende" politieke ervaring meemaken is onvermijdelijk en
                onontkoombaar: er is geen ander middel om op grote schaal de rol
                van elke acteur te verhelderen. Maar in werkelijkheid heeft deze
                "opheldering" een prijs: mislukking en een min of meer
                grote terugval, en een min of meer groot tijdsverloop tussen de
                twee perioden van de cyclus. (...)
                
                 De
                tweede periode van de cyclus vereist vanzelfsprekend een bewuste
                en georganiseerde factor met een massa-impact, d.w.z. een partij
                (of een substituut van een partij). Deze moet niet tussenkomen
                op het einde van deze tweede etappe, maar vanaf het begin. De
                verscherping van de contradicties (...) en de spontaneïteit,
                die beslissend zijn voorde eerste etappe, zijn hier absoluut
                onvoldoende.
                
                 Daarvoor
                is er een dubbele reden. Ten eerste omdat men de weliswaar
                tijdelijke mislukking en teruggang die de strijdende massa's
                hebben getroffen, moet overwinnen. Vervolgens, omdat men
                intelligent dient te antwoorden op de tactiek van
                terugdringing/normalisatie van de burgerij (die tegen elke prijs
                een tweede botsing met de arbeidersklasse zal vermijden).
                
                 In
                deze tweede etappe, is "de
                verscherping van de contradicties" veeleer de vrucht
                van een sociale voorhoede, die georganiseerd is en gevolgd wordt
                door beslissende sectoren van de werkende klasse, en die erin
                slaagt de burgerij te beletten, niet van "in
                het algemeen te overheersen", maar om haar politiek van
                pijnloze terugdringing toe te passen. Het bestaan van zulke
                partij is onmisbaar om opnieuw de intact gebleven krachten van
                de klasse samen te brengen, stap voor stap het verzet te
                organiseren, en de sociale voorhoede te winnen voor een
                politieke oriëntatie (die overigens inzake beslissende kwesties
                correct dient te zijn).
                
                 Vanzelfsprekend
                (...) moet de schok die het kapitalistisch systeem door elkaar
                schudt veel sterker zijn dan hij ooit geweest is tussen
                1968-1975 (...). 
                
                 De
                erfenis van Ernest Mandel: sterkten en zwakheden 
                
                 Het
                is niet als dusdanig dat Ernest het probleem stelt in 1976, na
                de eerste golf die zonet is mislukt en voor de tweede waarop hij
                zich voorbereidt. (...) Welke zijn de kenmerken van deze tweede
                golf? "De
                revolutionaire periode die in zuidelijk Europa gaat aanbreken",
                is gebaseerd op "een
                onvermijdelijke logica van verscherping van de klassenstrijd";
                "behalve totale afwezigheid en totale onmogelijkheid van debordement,
                tenzij de massa's volledig passief zijn", "een
                extreem-linkerzijde die op dit proces kan wegen, die niet meer
                marginaal of zonder enige betekenis is, die reeds een erkende
                politieke kracht vormt".
                
                 Hij
                zwakt enigszins het oordeel over die periode af: "de
                crisis van de burgerij was in 1944 veel dieper dan ze nu is,
                d.w.z. in 1968-1976" (p. 146), maar hij voegt er meteen
                aan toe dat "de graad van ontbinding van het staatsapparaat in Portugal in de loop
                van 1975 verder is geschreden dan die van het
                tsaristisch-burgerlijke staatsapparaat dat was tussen februari
                en oktober 1917." (p. 136) En wat nog gedurfder is:
                "Wat er zo specifiek
                was (...) in Rusland, is niet het gemak waarmee de bolsjevieken
                de macht hebben kunnen grijpen, maar daarentegen juist de veel
                grotere moeilijkheden die ze zijn tegengekomen op de vooravond
                en bovenal daags na de machtsovername in Rusland, in verhouding
                met wat zich vandaag in de ontwikkelde kapitalistische landen
                kan voordoen", (p. 136)
                
                 Het is hier
                geen zaak te wijzen op de foute voorspelling, maar van te
                discussiëren over de argumenten die naar voor geschoven werden. Bij
                wijze van werkhypothese zal ik hier bondig vier pistes aangeven:
                
                 1°)
                Fundamenteel is er een geloof aanwezig in de quasi-onbeperkte
                scheppende mogelijkheden in de schoot van de arbeidersklasse,
                verbonden met deze specifieke periode van het kapitalisme.
                
                 Ze
                berust op twee elementen:
                
                 
                  
                    de
                    massale uitbreiding en groeiende homogeniteit van de
                    arbeidersklasse, ook in de loop van de derde technologische
                    revolutie (deze tendens heeft zich sindsdien omgekeerd)
                    
                    
                    meer
                    nog, een kwalitatieve versterking van de sociale, materiële,
                    intellectuele macht van de arbeidersklasse als gevolg van
                    twintig jaar (in 1975) economische expansie, voorspoed,
                    volledige tewerkstelling, onderwijs... die bovendien een
                    periode zonder politieke nederlaag is. Dit maakt het
                    verschil in vergelijking met 1936 - prerevolutionaire
                    situatie buiten een oorlogscontext.
                    
                     2°)
                De plaats die de politieke pronostiek inneemt in de algemene
                methodologie bij Ernest Mandel. Bij Ernest is deze geen algemene
                aanwijzing die de grote tendens van de dynamiek aangeeft. Het
                gaat duidelijk verder dan dat. Dat ligt aan de basis van een
                sterke identiteit binnen de IVde Internationale, een geloof in
                het potentieel van de aangegane strijd, het uitwendige prestige
                van de organisatie. Maar dat zet ertoe aan om met woorden op te
                lossen wat nog niet in de loop van de reële beweging kon worden
                uitgemaakt. Er is bij Ernest een intellectueel voluntarisme dat
                een zekerheid schept omtrent de politieke vooruitzichten (met
                plaats, datum, actoren...).
                
                 3°)
                Dat verwijst naar mijn gevoel naar de belangrijkste moeilijkheid
                die Ernest Mandel heeft ondervonden om de rol van de
                revolutionaire partij te bepalen: de partij surft als het ware
                op de beweging in die mate dat de optimistische pronostiek over
                de reële beweging de neiging vertoont om de kern van de
                partijactiviteit tegen de stroom van de reële beweging in te
                vervangen. Op dit vlak situeert Ernest Mandel zich ergens tussen
                Lenin en Rosa Luxemburg (en de Trotsky van voor 1914), maar
                dichter tegen haar dan deze laatste.
                
                 4°)
                Direct hiermee verbonden is de grote moeite waarmee Ernest
                Mandel de negatieve tegentendensen die in elke beweging aan het
                werk zijn - en die per definitie contradictorisch zijn - in z'n
                volledige omvang op te pikken. We vinden die verspreid over zijn
                ganse oeuvre, echter nooit in de theoretische kern ervan. 
                
                 Me
                verplaatsend naar het terrein van Ernest Mandel, d.w.z. dat van
                het revolutionaire marxisme, denk ik niet dat zijn
                basisvooronderstellingen voorbijgestreefd zijn. (...) Overigens
                is de bijdrage van Ernest Mandel in heel wat opzichten
                onomzeilbaar en naar mijn mening verplicht uitgangspunt van elke
                toekomstige uiteenzetting en discussie. Dat geldt voor het
                begrip van de tegenstellingen van het "moderne"
                kapitalisme, de evolutie van de economische beweging op korte en
                middellange termijn (cycli, lange golf), de grondslagen van de
                aan deze maatschappij inherente conflictualiteit, evenals een
                ganse reeks van politiek-economische voorspellingen op korte
                termijn: hier is het bilan eerder stevig. Indien men met
                dezelfde gestrengheid de analyses over "de hedendaagse
                maatschappij en haar tegenstellingen " e.d., die andere
                theoretici en publicisten (...) tussen 1960 en vandaag hebben
                voortgebracht, onder de loep zou nemen, dan is de oogst beslist
                minder rijk en overtuigend.
                
                 Maar
                laten we ons niet troosten met hun gebreken. Want wij willen en
                moéten absoluut vooruitgang boeken, uitgaande van de
                theoretisch-politieke erfenis van Ernest Mandel door ze te
                onderwerpen aan een kritische discussie. 
 Noten 
                
                 [1]
                E. Mandel, hoofdstuk "Trotsky and the aftermath of the
                War" en "The Cold War and the Long Boom", in
                Revolutionary Marxism Today. NLB,
                1979, p. 170-184.  
                
                 [2]
                "La guerre qui vient", 1952, publicatie van Quatrième
                Internationale, 110 p.  
                
                 [3]
                "Une stratégie socialiste pour l'Europe occidentale".
                Revue Internationale du Socialisme, IIde jaargang, nr. 9,
                mei-juni 1965, p. 275 (daarna: RIS).  
                
                 [4]
                "L'apogée du néocapitalisme et ses lendemains", Les
                Temps Modernes, XXste jaargang, no. 219-220, pp. 193-210 (verder
                afgekort als LTM). Dit
                artikel gecombineerd met hetgeen verschenen is in de RIS is de
                aanzet tot deze nieuwe revolutionair-socialistische hypothese.
                (...)  
                
                 [5]
                id. p. 205 en p. 210  
                
                 [6]
                id., p. 200-201. Men zal wel inzien dat deze uiteenzetting
                enkele jaren later gaat uitlopen op zijn magnum opus Het
                laatkapitalisme (1972). Stippen we even aan dat zowel in het
                artikel in LTM als in dit boek, de economische beschouwingen
                sterk vermengd zijn met hun gevolgen voor het maatschappelijke
                bestaan van de wereld van de arbeid en zijn gevechten.  
                
                 [7]
                RIS, II, nr. 9, mei-juni 1965, p. 289. Sterk doordrongen van de
                algemene staking in België, waar de best betaalde Waalse
                arbeiders in de voorhoede van de strijd stonden, vanaf het
                moment dat ze dreiging voelden die uitging van de structurele
                crisis van de steenkool, het staal en de zware metallurgie.
                 
                
                 [8] Ernest Mandel, Les grèves belges: essai
                d'explication socio-économique, LTM, XVIde jaargang, nr.
                180bis, april 1961.  
                
                 [9]
                RIS, p. 286 en 290.  
                
                 [10]
                Na mei '68 zal Ernest Mandel de nieuwe tegenstellingen die de
                laatkapitalistische maatschappij doortrekken met een belangrijke
                impact op de arbeidersklasse, vatten in het begrip van
                "globale sociale crisis". Ernest Mandel neemt akte van
                de nieuwigheid van deze "crisissituatie" in verhouding
                tot de vorige in België (‘60-‘61) en Griekenland (1965),
                zelfs indien hij er steeds voor gezorgd heeft deze twee
                omvangrijke confrontaties te beschouwen als aankondigingen van
                '68. 
                
                 [11] RIS, p. 287.  
                
                 [12]
                RIS, 289 en 290 (...)  
                
                 [13]
                Dit politiek-analytische begrip beantwoordt aan zijn analyse in
                het "Laatkapitalisme" (het boek waaraan hij werkt) die
                heel deze wijze evenals zijn theorie van de lange golven omvat.
                Wij zullen hier echter niet dieper ingaan op dit aspect van de
                crisis.  
                
                 [14] "Sur la stratégie révolutionnaire
                en Europe occidentale", Critique Communiste, speciaal nr.
                8-9, sept.-okt. 1976 ,p. 135-176.  
                
                 [15]
                Hij is niet de enige die dat denkt. Ieder op zijn manier en
                volgens zijn analyse bereidt er zich op voor en komt actief
                tussen, van de Amerikaanse CIA (die reeds zeer actief was in een
                immer borrelend Portugal) over de heersende klassen tot de
                eurocommunisten die de meerderheid hadden in de KP's van
                Zuid-Europa (cfr. B.v. F.
                Claudin, "L'eurocommunisme", Maspéro, 1977, p. 20-29).
                De
                geschiedenisboeken en de (autobiografische en andere) vertalen
                bevestigen dit.  
                
                 [16]
                "Het marxisme is een wetenschap ... we moeten op
                wetenschappelijk wijze debatteren... (zonder)
                autoriteitsargumenten", "ziehier een poging tot
                analyse. Ik denk niet dat ze volledig bevredigend is. Er is nog
                een gebrek aan precisie in onze concepten..."; vervolgens:
                "... door de historisch-vergelijkende methode zal men er
                geraken -beter dan door in het abstracte weg concepten te
                preciseren die riskeren van op hun beurt in vraag te worden
                gesteld" (id. p. 140-141) alsof hij werkelijk aarzelt ten
                aanzien van de toenmalige poging tot conceptualisering.  
                
                 [17]
                Vanaf 1943 had hij samen met zijn vriend Abraham Léon geëist
                dat men zou verklaren waarom de stalinisten en
                sociaal-democraten hun greep op de klasse hadden versterkt
                terwijl deze tot de aanval overging ("La crise mondiale du
                mouvement ouvrier et le rôle de la classe ouvrière", in
                het tijdschrift Quatrième Internationale, nr. 3, januari 1944).
                En van een meer dialectisch en meer complex mechanisme te
                introduceren waarin de achterstand van het bewustzijn van de
                arbeidersvoorhoede een rol zou spelen. Het Europese
                secretariaat, bijeen in Parijs, deed deze stellingname af als
                zijnde "anti-marxistisch" en "beschuldigend"
                voor de arbeidersklasse. 
                
                 [18]
                id., p. 139-141, 148-149 (Het is Ernest die onderstreept)  [19]
                id. p. 151 
                
                 [20]
                id. p. 149 
                
                 [21]
                Om er op een bevredigende manier op te antwoorden, zal men een
                nauwkeurige en volledige studie van zijn teksten moeten maken.
                Deze zal betrekking moeten hebben op drie verschillende
                elementen: zijn beoordeling terwijl de actie op gang komt en aan
                de gang is; zijn analyse die van dichtbij het einde van de
                beweging volgt, en het bilan dat hij er met een zekere afstand
                uit opmaakt. Het is zo'n benadering die toelaat van er zijn
                methode en zijn eigenlijke politieke analyse uit te halen. Zijn
                bibliografie is aanzienlijk met betrekking tot 1944-‘46 en
                1968, en het in perspectief plaatsen met de ervaringen van voor
                1940.
                
                
               |