Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Ernest Mandel en de revolutionaire capaciteit van de arbeidersklasse

Ernest Mandel - Internet-archief
François Vercammen

Afdrukken

Rood, nr. 14, 9 juli 1997, p. 10-14

Loopt er een rode draad door het werk van Ernest Mandel, dan is het wel die van de arbeidersklasse als revolutionaire en emancipatorische kracht, in staat door haar zelfactiviteit de overgang van het kapitalisme naar het socialisme door te voeren. 

Waarom is de arbeidersklasse tot vandaag de dag niet in staat geweest het kapitalisme in de ontwikkelde kapitalistische landen omver te werpen ? Ernest Mandel formuleerde daarop twee antwoorden die al onmiddellijk het terrein afbakenen. 

Het eerste is omstandigheids gebonden en tegelijkertijd historisch: de geschiedenis is nog niet afgelopen. De overgang van een fundamentele productiewijze naar een andere is moeilijk en complex. Dit geldt des te meer voor de proletarische revolutie. Deze is de eerste sociale revolutie in de geschiedenis waarbij een volledig uitgebuite en onderdrukte klasse van onderuit de macht moet onttrekken aan een uitbuitende en onderdrukkende klasse (...) Als men ver in de geschiedenis teruggaat, is dat argument beslist niet waardeloos. Maar dit zal enkel maar de overtuigden overtuigen - behalve misschien in een periode van proletarisch offensief. Het versterkt eerder het probleem in plaats van er een begin van politiek-praktische oplossing voor aan te brengen.

Dan is er het tweede rechtstreekser en overtuigender argument, tegen al wie het potentieel antikapitalistische karakter van het proletariaat in vraag stellen. En dat is een empirisch argument: de lange reeks sociale explosies, algemene stakingen met politiek karakter, de semi-revolutionaire situaties die in Europa hebben plaatsgevonden, nog afgezien van deze die zich voordeden in het kielzog van de Russische revolutie van 1917: Engeland (1926), Spanje (1935-‘37), Frankrijk (1934-‘36), en op het einde van de Tweede Wereldoorlog Italië, Frankrijk, Griekenland, en vervolgens opnieuw in 1948 (moordpoging op Togliatti), de Belgische algemene stakingen (1950, 1960-‘61), de algemene stakingen in Griekenland (1965), ‘Mei '68’ (in Frankrijk en Italië (1969-‘73-‘75), de revolutie in Portugal (1974-‘75).

Deze semi-revolutionaire gevechten waren van een ongelijke omvang en kracht. Maar ze hebben daadwerkelijk het praktische vermogen van de arbeidersklasse aangetoond om verder te gaan dan een brede eisenbeweging, en aan te sturen op een globale confrontatie met het heersende sociaal-politieke systeem, en in bepaalde gevallen zelfs de burgerlijke staat en het privé-bezit van de ondernemingen op hun grondvesten doen daveren.

Maar men kan alleen maar vaststellen dat geen van deze gevechten op een overwinning is uitgelopen. Waarom? Deze vraag heeft Ernest Mandel gedreven tot het ontwikkelen van een samenhangend strategisch schema dat als basis van een socialistische strategie kan dienen. 

De catastrofistische hypothese 

Tussen 1943-‘46 was de situatie - in zeer algemene zin – ‘revolutionair’ in Griekenland, Italië, Frankrijk en erg instabiel in Groot-Brittannië en West-Duitsland [1]. Maar de burgerijen hadden snel die bewegingen ingedijkt.

Deze nederlaag van het Westers proletariaat verdween gedurende een moment uit het gezichtsveld door de overwinning van de revolutie in Joegoslavië (1948) en vooral, in China (1949). En dit dermate dat alle bewuste klassenkrachten in de maatschappij zich voorbereidden op een derde wereldoorlog (tussen de Verenigde Staten en de USSR), hetzij door de dialectiek oorlog-revolutie, hetzij door een catastrofale economische crisis. Wat dit laatste betrof, dacht men uiteraard aan een heruitgave van ‘1929’ dat was uitgelopen op de hevige klassenstrijd van de jaren 1932-‘38. Dit idee werd breed aanvaard in alle linkse stromingen van de arbeidersbeweging. Met inbegrip van de Vierde Internationale, waar in de jaren 1950-‘53 het debat woedde rond de stellingen van Michel Pablo - de voornaamste toenmalige leider en welke door Ernest Mandel werd gesteund - die voorzagen in de onafwendbaarheid van de wereldoorlog en die deze zagen uitmonden op een internationaal revolutionair-socialistisch proces [2].

De wereldoorlog vond niet plaats. En de wereldeconomie kende een nieuwe snelle opgang, en luidde een periode in van nieuwe welvaart voor de ruime meerderheid der werkende lagen in het Westen. Plots leek de mogelijkheid van een socialistische revolutie in het Westen voor decennia op de achtergrond verschoven.  

Een nieuwe strategische hypothese 

Door in 1965 te schrijven dat "het debat over de socialistische strategie in West-Europa zich zou moeten baseren op een uitgangshypothese, te weten dat we de komende tien jaar noch een nucleaire wereldoorlog, noch een diepgaande economische crisis vergelijkbaar met die van 1929-‘33 zouden kennen" [3], hanteerde Ernest Mandel een dubbele gedurfde aanpak: 1°) radicaal breken met het oude strategische schema; en 2°) het opnieuw ter discussie stellen, zij het met een zekere omzichtigheid (te wijten aan het toenmalige ideologische klimaat), van de concrete mogelijkheid van een socialistische revolutie in West-Europa. En dat was niet zo evident.

Om overtuigend te zijn, moest hij met beide handen alles wat toen als nieuw, ja zelfs als verbijsterend in de nieuwe maatschappelijke configuratie opdook, te lijf gaan. Hij moet antwoorden op alle vooroordelen en aantonen dat deze nieuwe vorm van kapitalisme in expansie (over het algemeen ‘neo-kapitalisme’ genoemd) voldoende tegenstellingen in zich droeg, en sterke tegenstellingen, om de arbeidersklasse voort te stuwen op de weg van de strijd voor het socialisme.

Een nieuw paradigma was geboren: de concrete mogelijkheid van een socialistische revolutie in een ontwikkeld en democratisch kapitalistisch land in tijden van vrede en voorspoed. 

Hij steunde zich daarbij op een dubbel wetenschappelijk en analytisch onderzoek:

  • om te beginnen, aantonen dat als het tevergeefs is te speculeren op de ‘finale catastrofale economische crisis’, het niét juist was te stellen dat het kapitalisme de conjuncturele economische bewegingen had overwonnen. Hierbij opende hij een zeer vruchtbare piste: de band tussen de korte cyclus en de lange cyclus – ‘kondratieff’ genoemd - en die Ernest Mandel vervolgens ‘de lange golf’ [4] zal noemen.

  • En vervolgens aldus een nieuwe kijk op wat onder deze nieuwe voorwaarden een (revolutionaire) ‘crisissituatie’ zou kunnen zijn. 

Laten we deze twee elementen eens wat naderbij bekijken.

1°) De heropname (en vervolgens diepgaande herwerking) van de theorie van Kondratieff-Schumpeter stond hem toe de betekenis van de recessie van 1965-‘66 (die beperkt was in Duitsland en zijn onmiddellijk periferie, waaronder België) in te schatten en deze in verband te brengen met de evolutie van het internationale kapitalisme door 'alleen tegen allen' te preciseren dat "de lange periode van groei waarschijnlijk zal eindigen in de loop van de jaren zestig", daarbij "de waarschijnlijke neergang van het neo-kapitalisme" inluidend [5]. Dat was gedurfd maar geen pure gok. Want het theoretisch-analytische bewijs ervan werd gebaseerd op hetgeen hij "de nieuwe functioneringswijze van het kapitalistische systeem" noemde waarin "de interne tegenspraken van het neo-kapitalisme ... gecombineerd worden met de algemene tegenspraken eigen aan de kapitalistische productiewijze'' [6].

In deze nieuwe analyse, hadden twee ideeën een onmiddellijke strategische draagwijdte. De eerste is dat de toestand van de arbeidersbeweging en meer algemeen die van de klassenstrijd wordt verklaard door "een complex van factoren waarbij het directe determinisme van de relatieve welvaart niet is aangetoond" [7]. Met andere woorden: de stijging van het levensniveau leidt niet noodgedwongen tot de neergang van het klassenbewustzijn. De algemene staking van 1960-‘61 in België  diende hem tot laboratorium om aan te tonen hoe de "best betaalde lagen ook de meest strijdbare en best georganiseerde lagen waren"[8].

Het tweede idee betreft een nieuwe kijk op de band tussen de economische cyclus en de strijdcyclus. In dit ‘gereguleerde’ neo-kapitalisme, waarin een "arbeidersmassa niet meer tot actie wordt gedreven omwille van de honger, de miserie of de massale werkloosheid" is deze band niet meer onmiddellijk noch eenduidig. Zodanig dat "het hoogtepunt van de actie van de massa 's niet meer gesitueerd is rond het laagste punt van de economische activiteit (maar) veeleer samen valt met de momenten van omkering van de economische tendens" [9] [10].

2°) Erkennend dat "we in het huidige economische klimaat in Europa niet opnieuw revoluties zoals de Duitse revolutie van 1918 zullen meemaken", stelt hij "een verschillend historisch model" voor... dat van de algemene staking van juni 1936 in Frankrijk (en in bescheidener mate de Belgische algemene staking van 1960-‘61, die een analoge situatie zou hebben kunnen creëren...) [11].

Hier moeten we even stilstaan bij de analytische voorzichtigheid van Ernest Mandel. Een terechte voorzichtigheid. De toenmalige actuele ervaringen waren weinig talrijk en van beperkte omvang. De verwijzing naar ‘1936’ was reeds, zo lijkt het me, een noodoplossing. Beslist, deze situatie speelde zich af buiten een context van oorlog, maar werd getekend door de economische en politieke conjunctuur van de jaren '30 (economische crisis, sociale miserie, opkomst van het fascisme, een verzwak arbeidersbeweging...).

Maar we zien wel waarom de vergelijking anderzijds verleidelijk is: de situatie tot aan de vooravond van '68 werd ook gekenmerkt door de afwezigheid of de totale marginaliteit van georganiseerd revolutionair links. Welnu, hoe een revolutionaire situatie indenken zonder een revolutionaire partij, terwijl de revolutie nog een hersenschim is, de linkse socialistische partijen in Europa erg zwak zijn, en het vermogen tot omkadering van de grote politieke en syndicale organisaties nog erg sterk. Welnu, onder de neo-kapitalistische voorwaarden "kan antikapitalistische activiteit alleen maar het automatische resultaat zijn van de dagdagelijkse ervaring. Ze kan het worden doorheen de tussenkomst van en de bewustwording welke de actie van de arbeidersbeweging moet opwekken" [12].

We zouden deze politieke beoordeling niet verkeerd mogen verstaan: Ernest Mandel rekent (nog!) niet op een stormachtige opgang van de massa's die de bestaande arbeidersbeweging zou te buiten gaan en tot de zelforganisatie van de strijd zou overgaan. Integendeel, alles passeert nog via de structuren van de arbeidersbeweging als dusdanig en het is daarop dat hij in alle scherpzinnigheid mikt om een strategische heroriëntatie te bewerkstelligen (programma van structuurhervormingen, bewuste inspanning tot vorming van de kaders en militanten, en massapropaganda teneinde het proletariaat te sensibiliseren) en om steeds meer deze activiteit van de arbeidersbeweging te doen samenvallen met de min of meer spontane cyclische periodiciteit in de grote gevechten van de arbeidersklasse. Het alternatief is "een langzaam proces van achteruitgang en verval van het klassenbewustzijn, van ‘depolitisering’ van de arbeidersklasse op zijn Duits of zijn Zwitsers".  

Mei '68 en de ‘revolutionaire situatie’ 

‘Mei '68’, 't is te zeggen de periode van zeer zware sociaal-politieke instabiliteit in het Zuiden van Europa, is erg rijk en zal een geheel aan brede ervaringen leveren die Ernest Mandel toelaten van zijn strategische hypothese die hij in het begin van de jaren '60 formuleerde, te toetsen, te bevestigen, en aan te passen.

Enerzijds wordt zijn visie breder en coherenter met betrekking tot de veerkracht van een explosieve situatie. Om er rekenschap van te geven voert hij het begrip van globale sociale crisis [13] in. De arbeidersklasse blijft in het hart van de opstelling. Maar hij neemt er akte van dat er andere sociale lagen, andere bekommernissen, andere verzuchtingen, andere strijd- en mobilisatievormen zijn opgedoken die het revolutionaire potentieel versterken. Anderzijds en bovenal, mondt het voorzichtig vermelden van ‘crisissituaties’ uit op de poging tot het construeren van een heus concept van ‘revolutionaire situatie’, waarbij hij van dan af openlijk zijn eigen continuïteit met de revolutionair-marxistische traditie toont (Lenin, Rosa, Trotsky). 

Tussen 1968 en 1975 schrijft Ernest een massa teksten (...) die dit onderwerp benaderen vanuit de gebeurtenissen in West-Europa.

De tekst uit 1976 [14] tracht inzake dit onderwerp te komen tot een synthese die voor samenhangend wil doorgaan. De context is die van een revolutionaire opgang in Frankrijk, Italië en Portugal, die echter kort daarvoor was mislukt (november 1975). Dit slechts tijdelijk, denkt Ernest Mandel, en hij verwacht zich aan het uitbreken van een machtige revolutionaire situatie in Spanje die (minstens) het ganse Zuiden van het Europese continent zou omhelzen [15].

In dit kader en met dit vooruitzicht, tracht hij - zich bewust van de moeilijkheden [16] - dit begrip van ‘revolutionaire situatie’ te preciseren (...) Met de stormachtige opgang van de massa's tengevolge van een sociale explosie of een vastberaden antifascistische zelfverdedigingsstrijd enz., komt een strijdcyclus op gang die in een eerste fase kan uitmonden in een prerevolutionaire situatie (...) Opdat er een overgang zou plaatsvinden naar een revolutionaire situatie (...) moet er een tweede voorwaarde vervuld zijn: het onvermogen van de heersende klasse om de maatschappij te besturen. (...)

De twee duidelijkste bewijzen van deze "onmogelijkheid om zoals voorheen te regeren", zijn: een vergaande ontbinding van het repressieapparaat en daartegenover het verschijnen en de geleidelijke veralgemening van alternatieve machtsorganen van arbeiders- en volksdemocratie (raden, comités...).

Bij het maken van zijn synthese in 1976, trekt Ernest reeds twee besluiten teneinde het begrip van de komende revolutionaire situatie uit te klaren - op het moment dat de opgang van de arbeidersstrijd in heel Zuid-Europa uitmondt in een mislukking, die hij als tijdelijk inschat. 

- Ten eerste constateert hij een kloof tussen het vermogen tot mobilisatie en de zwakheid/ quasi afwezigheid van volksmachtorganen. Dus: geen dubbele macht. Vandaar een vergelijkende herklassering van de voorbije revolutionaire situaties. Hij laat ze de revue passeren (van de Duitse revolutie tot de naoorlogse toestand in 1945, over het volksfront van de jaren '30). En alle worden ze naar beneden toe herzien. Hij wijst in het bijzonder op de gemakkelijke bedwinging van de (semi-?)revolutionaire situatie in 1936 en in 1944-‘46. Duidelijk dat hij verwacht dat het deze keer anders zal uitpakken. (...)

- Tweede besluit: om deze zwakheid op het vlak van staatkundige zelforganisatie te verklaren, heeft hij er nooit genoegen mee genomen om als algemene en fundamentele verklaring de rot van "rem" of het "verraad" van de traditionele reformistische leidingen in te roepen [17]. En hij begrijpt dat de verlammende rol van de "parlementaire illusies" van de massa's op zijn beurt een stevige uitleg vereist, daar immers de arbeidersklasse een dusdanige brutaliteit, militante energie en initiatiefcapaciteit aan de dag legt. De verklaring is de zeer sterke identificatie van de democratische vrijheden der volkeren met de staatsinstellingen. En dus voegt hij er een derde criterium aan toe met een "ideologisch-morele dimensie" met twee pijlers, onmisbaar ter definiëring van de revolutionaire situatie: "Er moet absoluut een legitimiteitscrisis zijn van de staat in de ogen van de grote meerderheid van de arbeidersklasse. En er moet ook een identificatie zijn vanwege deze meerderheid met een andere legitimiteit. een nieuwe legitimiteit die groeit"[18]. Om (...) te komen tot "dit begin van verwerping van de instellingen door de massa's", dient er "een langere periode van duale macht in de orde van verschillende jaren te zijn, die misschien onderbroken zal zijn, die niet lineair zal zijn, die partieel zal zijn" [19],en in de loop waarvan de "massa's de ervaring opdoen dat de uitbreiding van hun eigen vrijheid stuit op de inkapselende instellingen van de burgerlijke democratie"[20].

Terug naar de uitgangskwestie 

De tweede etappe van deze semi-revolutionaire opgang zal niet doorgaan. Nog maar eens - zoals in 1936-‘37 in Frankrijk en in België, en tussen 1943-‘47 in Italië en Frankrijk - is het de snelheid en het gemak waarmee de burgerijen het subversieve potentieel hebben opgevangen en hun staat opnieuw hebben gestabiliseerd, waardoor het geheel overgedetermineerd wordt. (Het derde criterium, zonder enige twijfel zeer belangrijk, zal niet aan de test van de praktijk worden onderworpen).

Wij zijn hier bij onze uitgangsvraag beland (...): vanwaar komt die tot nu toe onmogelijk gebleken overgang van een prerevolutionaire naar een revolutionaire situatie - in een gevorderd kapitalistisch land onder burgerlijk-democratisch bewind? Waarom heeft Ernest Mandel kunnen denken dat zo'n doorgroei, ditmaal een quasi-zekerheid was? (...) Wat ligt aan de basis van de voorspellingsvergissingen op korte termijn, precies die voorspellingen die de politieke actie sturen? [21]

Volgens mij heeft Ernest het bij het rechte eind door te veronderstellen dat een arbeidersklasse, die een revolutionair proces binnentreed dat nog door reformistische apparaten wordt omkaderd, een verlengde strijdcyclus met twee sterke perioden (en niet één) nodig heeft: een eerste om krachten te vergaren en zelfvertrouwen op te bouwen en (...) rekenschap wordt gevraagd aan haar traditionele leidingen; en vervolgens een heropleving om verrijkt met deze ervaring af te stevenen op een confrontatie "tot de finish" met de burgerlijke staat. Maar naar mijn gevoel is er een tekortkoming in wat betreft het begrip van de verschillende veerkracht van deze twee "momenten" van de cyclus, waarvan de aard en dynamiek erg verschillend zijn.

(...) Die rijzende golf, hoe enorm ze ook moge wezen, kampt met vele hinderpalen: de grenzen van het klassenbewustzijn en het gemis aan enige praktische voorbereiding vanwege de voorhoede, en het gewicht van de traditionele leidingen, zelfs indien deze in de praktijk tijdelijk de controle over de beweging zijn kwijtgeraakt. Deze "shockerende" politieke ervaring meemaken is onvermijdelijk en onontkoombaar: er is geen ander middel om op grote schaal de rol van elke acteur te verhelderen. Maar in werkelijkheid heeft deze "opheldering" een prijs: mislukking en een min of meer grote terugval, en een min of meer groot tijdsverloop tussen de twee perioden van de cyclus. (...)

De tweede periode van de cyclus vereist vanzelfsprekend een bewuste en georganiseerde factor met een massa-impact, d.w.z. een partij (of een substituut van een partij). Deze moet niet tussenkomen op het einde van deze tweede etappe, maar vanaf het begin. De verscherping van de contradicties (...) en de spontaneïteit, die beslissend zijn voorde eerste etappe, zijn hier absoluut onvoldoende.

Daarvoor is er een dubbele reden. Ten eerste omdat men de weliswaar tijdelijke mislukking en teruggang die de strijdende massa's hebben getroffen, moet overwinnen. Vervolgens, omdat men intelligent dient te antwoorden op de tactiek van terugdringing/normalisatie van de burgerij (die tegen elke prijs een tweede botsing met de arbeidersklasse zal vermijden).

In deze tweede etappe, is "de verscherping van de contradicties" veeleer de vrucht van een sociale voorhoede, die georganiseerd is en gevolgd wordt door beslissende sectoren van de werkende klasse, en die erin slaagt de burgerij te beletten, niet van "in het algemeen te overheersen", maar om haar politiek van pijnloze terugdringing toe te passen. Het bestaan van zulke partij is onmisbaar om opnieuw de intact gebleven krachten van de klasse samen te brengen, stap voor stap het verzet te organiseren, en de sociale voorhoede te winnen voor een politieke oriëntatie (die overigens inzake beslissende kwesties correct dient te zijn).

Vanzelfsprekend (...) moet de schok die het kapitalistisch systeem door elkaar schudt veel sterker zijn dan hij ooit geweest is tussen 1968-1975 (...). 

De erfenis van Ernest Mandel: sterkten en zwakheden 

Het is niet als dusdanig dat Ernest het probleem stelt in 1976, na de eerste golf die zonet is mislukt en voor de tweede waarop hij zich voorbereidt. (...) Welke zijn de kenmerken van deze tweede golf? "De revolutionaire periode die in zuidelijk Europa gaat aanbreken", is gebaseerd op "een onvermijdelijke logica van verscherping van de klassenstrijd"; "behalve totale afwezigheid en totale onmogelijkheid van debordement, tenzij de massa's volledig passief zijn", "een extreem-linkerzijde die op dit proces kan wegen, die niet meer marginaal of zonder enige betekenis is, die reeds een erkende politieke kracht vormt".

Hij zwakt enigszins het oordeel over die periode af: "de crisis van de burgerij was in 1944 veel dieper dan ze nu is, d.w.z. in 1968-1976" (p. 146), maar hij voegt er meteen aan toe dat "de graad van ontbinding van het staatsapparaat in Portugal in de loop van 1975 verder is geschreden dan die van het tsaristisch-burgerlijke staatsapparaat dat was tussen februari en oktober 1917." (p. 136) En wat nog gedurfder is: "Wat er zo specifiek was (...) in Rusland, is niet het gemak waarmee de bolsjevieken de macht hebben kunnen grijpen, maar daarentegen juist de veel grotere moeilijkheden die ze zijn tegengekomen op de vooravond en bovenal daags na de machtsovername in Rusland, in verhouding met wat zich vandaag in de ontwikkelde kapitalistische landen kan voordoen", (p. 136)

Het is hier geen zaak te wijzen op de foute voorspelling, maar van te discussiëren over de argumenten die naar voor geschoven werden.

Bij wijze van werkhypothese zal ik hier bondig vier pistes aangeven:

1°) Fundamenteel is er een geloof aanwezig in de quasi-onbeperkte scheppende mogelijkheden in de schoot van de arbeidersklasse, verbonden met deze specifieke periode van het kapitalisme.

Ze berust op twee elementen:

  • de massale uitbreiding en groeiende homogeniteit van de arbeidersklasse, ook in de loop van de derde technologische revolutie (deze tendens heeft zich sindsdien omgekeerd)

  • meer nog, een kwalitatieve versterking van de sociale, materiële, intellectuele macht van de arbeidersklasse als gevolg van twintig jaar (in 1975) economische expansie, voorspoed, volledige tewerkstelling, onderwijs... die bovendien een periode zonder politieke nederlaag is. Dit maakt het verschil in vergelijking met 1936 - prerevolutionaire situatie buiten een oorlogscontext.

2°) De plaats die de politieke pronostiek inneemt in de algemene methodologie bij Ernest Mandel. Bij Ernest is deze geen algemene aanwijzing die de grote tendens van de dynamiek aangeeft. Het gaat duidelijk verder dan dat. Dat ligt aan de basis van een sterke identiteit binnen de IVde Internationale, een geloof in het potentieel van de aangegane strijd, het uitwendige prestige van de organisatie. Maar dat zet ertoe aan om met woorden op te lossen wat nog niet in de loop van de reële beweging kon worden uitgemaakt. Er is bij Ernest een intellectueel voluntarisme dat een zekerheid schept omtrent de politieke vooruitzichten (met plaats, datum, actoren...).

3°) Dat verwijst naar mijn gevoel naar de belangrijkste moeilijkheid die Ernest Mandel heeft ondervonden om de rol van de revolutionaire partij te bepalen: de partij surft als het ware op de beweging in die mate dat de optimistische pronostiek over de reële beweging de neiging vertoont om de kern van de partijactiviteit tegen de stroom van de reële beweging in te vervangen. Op dit vlak situeert Ernest Mandel zich ergens tussen Lenin en Rosa Luxemburg (en de Trotsky van voor 1914), maar dichter tegen haar dan deze laatste.

4°) Direct hiermee verbonden is de grote moeite waarmee Ernest Mandel de negatieve tegentendensen die in elke beweging aan het werk zijn - en die per definitie contradictorisch zijn - in z'n volledige omvang op te pikken. We vinden die verspreid over zijn ganse oeuvre, echter nooit in de theoretische kern ervan. 

Me verplaatsend naar het terrein van Ernest Mandel, d.w.z. dat van het revolutionaire marxisme, denk ik niet dat zijn basisvooronderstellingen voorbijgestreefd zijn. (...) Overigens is de bijdrage van Ernest Mandel in heel wat opzichten onomzeilbaar en naar mijn mening verplicht uitgangspunt van elke toekomstige uiteenzetting en discussie. Dat geldt voor het begrip van de tegenstellingen van het "moderne" kapitalisme, de evolutie van de economische beweging op korte en middellange termijn (cycli, lange golf), de grondslagen van de aan deze maatschappij inherente conflictualiteit, evenals een ganse reeks van politiek-economische voorspellingen op korte termijn: hier is het bilan eerder stevig. Indien men met dezelfde gestrengheid de analyses over "de hedendaagse maatschappij en haar tegenstellingen " e.d., die andere theoretici en publicisten (...) tussen 1960 en vandaag hebben voortgebracht, onder de loep zou nemen, dan is de oogst beslist minder rijk en overtuigend.

Maar laten we ons niet troosten met hun gebreken. Want wij willen en moéten absoluut vooruitgang boeken, uitgaande van de theoretisch-politieke erfenis van Ernest Mandel door ze te onderwerpen aan een kritische discussie.


Noten 

[1] E. Mandel, hoofdstuk "Trotsky and the aftermath of the War" en "The Cold War and the Long Boom", in Revolutionary Marxism Today. NLB, 1979, p. 170-184.  

[2] "La guerre qui vient", 1952, publicatie van Quatrième Internationale, 110 p.  

[3] "Une stratégie socialiste pour l'Europe occidentale". Revue Internationale du Socialisme, IIde jaargang, nr. 9, mei-juni 1965, p. 275 (daarna: RIS).  

[4] "L'apogée du néocapitalisme et ses lendemains", Les Temps Modernes, XXste jaargang, no. 219-220, pp. 193-210 (verder afgekort als LTM). Dit artikel gecombineerd met hetgeen verschenen is in de RIS is de aanzet tot deze nieuwe revolutionair-socialistische hypothese. (...)  

[5] id. p. 205 en p. 210  

[6] id., p. 200-201. Men zal wel inzien dat deze uiteenzetting enkele jaren later gaat uitlopen op zijn magnum opus Het laatkapitalisme (1972). Stippen we even aan dat zowel in het artikel in LTM als in dit boek, de economische beschouwingen sterk vermengd zijn met hun gevolgen voor het maatschappelijke bestaan van de wereld van de arbeid en zijn gevechten.  

[7] RIS, II, nr. 9, mei-juni 1965, p. 289. Sterk doordrongen van de algemene staking in België, waar de best betaalde Waalse arbeiders in de voorhoede van de strijd stonden, vanaf het moment dat ze dreiging voelden die uitging van de structurele crisis van de steenkool, het staal en de zware metallurgie.  

[8] Ernest Mandel, Les grèves belges: essai d'explication socio-économique, LTM, XVIde jaargang, nr. 180bis, april 1961.  

[9] RIS, p. 286 en 290.  

[10] Na mei '68 zal Ernest Mandel de nieuwe tegenstellingen die de laatkapitalistische maatschappij doortrekken met een belangrijke impact op de arbeidersklasse, vatten in het begrip van "globale sociale crisis". Ernest Mandel neemt akte van de nieuwigheid van deze "crisissituatie" in verhouding tot de vorige in België (‘60-‘61) en Griekenland (1965), zelfs indien hij er steeds voor gezorgd heeft deze twee omvangrijke confrontaties te beschouwen als aankondigingen van '68. 

[11] RIS, p. 287.  

[12] RIS, 289 en 290 (...)  

[13] Dit politiek-analytische begrip beantwoordt aan zijn analyse in het "Laatkapitalisme" (het boek waaraan hij werkt) die heel deze wijze evenals zijn theorie van de lange golven omvat. Wij zullen hier echter niet dieper ingaan op dit aspect van de crisis.  

[14] "Sur la stratégie révolutionnaire en Europe occidentale", Critique Communiste, speciaal nr. 8-9, sept.-okt. 1976 ,p. 135-176.  

[15] Hij is niet de enige die dat denkt. Ieder op zijn manier en volgens zijn analyse bereidt er zich op voor en komt actief tussen, van de Amerikaanse CIA (die reeds zeer actief was in een immer borrelend Portugal) over de heersende klassen tot de eurocommunisten die de meerderheid hadden in de KP's van Zuid-Europa (cfr. B.v. F. Claudin, "L'eurocommunisme", Maspéro, 1977, p. 20-29). De geschiedenisboeken en de (autobiografische en andere) vertalen bevestigen dit.  

[16] "Het marxisme is een wetenschap ... we moeten op wetenschappelijk wijze debatteren... (zonder) autoriteitsargumenten", "ziehier een poging tot analyse. Ik denk niet dat ze volledig bevredigend is. Er is nog een gebrek aan precisie in onze concepten..."; vervolgens: "... door de historisch-vergelijkende methode zal men er geraken -beter dan door in het abstracte weg concepten te preciseren die riskeren van op hun beurt in vraag te worden gesteld" (id. p. 140-141) alsof hij werkelijk aarzelt ten aanzien van de toenmalige poging tot conceptualisering.  

[17] Vanaf 1943 had hij samen met zijn vriend Abraham Léon geëist dat men zou verklaren waarom de stalinisten en sociaal-democraten hun greep op de klasse hadden versterkt terwijl deze tot de aanval overging ("La crise mondiale du mouvement ouvrier et le rôle de la classe ouvrière", in het tijdschrift Quatrième Internationale, nr. 3, januari 1944). En van een meer dialectisch en meer complex mechanisme te introduceren waarin de achterstand van het bewustzijn van de arbeidersvoorhoede een rol zou spelen. Het Europese secretariaat, bijeen in Parijs, deed deze stellingname af als zijnde "anti-marxistisch" en "beschuldigend" voor de arbeidersklasse. 

[18] id., p. 139-141, 148-149 (Het is Ernest die onderstreept) 

[19] id. p. 151

[20] id. p. 149

[21] Om er op een bevredigende manier op te antwoorden, zal men een nauwkeurige en volledige studie van zijn teksten moeten maken. Deze zal betrekking moeten hebben op drie verschillende elementen: zijn beoordeling terwijl de actie op gang komt en aan de gang is; zijn analyse die van dichtbij het einde van de beweging volgt, en het bilan dat hij er met een zekere afstand uit opmaakt. Het is zo'n benadering die toelaat van er zijn methode en zijn eigenlijke politieke analyse uit te halen. Zijn bibliografie is aanzienlijk met betrekking tot 1944-‘46 en 1968, en het in perspectief plaatsen met de ervaringen van voor 1940.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique