| Op 20 juli jongstleden
                overleed een groot econoom: de Belg, Ernest Mandel. Hij zal de
                geschiedenis ingaan als marxist, onvermoeibaar strijder binnen
                de internationale arbeidersbeweging, hoogleraar en toch
                laagdrempelig benaderbaar, opvolger van Trotski, maar vooral
                econoom. In die laatste hoedanigheid wil ik hem in het hierna
                volgende tot z’n recht laten komen. 
                
                 ZIJN BELANGRIJKSTE prestatie is
                geweest dat hij aan een na-oorlogse generatie economen, en
                andere geïnteresseerden in het westen de politieke economie
                weer heeft teruggegeven. Met Paul Sweezy is Mandel te
                beschouwen als de belangrijkste, marxistische politieke econoom
                van na de oorlog. 
                
                 De economie 
                
                 Eerst maar even het verband
                tussen ‘teruggeven’, ‘politieke economie’ en
                ‘marxistisch’. Veel mensen hebben een hekel aan de economie
                en economen. Waarom? Omdat de economische redeneringen en
                argumenten vaak botsen met opvattingen over solidariteit, coöperatie,
                ethiek en gezond verstand en omdat de praktische uitwerking maar
                zelden uitpakt ten voordele van werkne(e)m(st)ers, onderdrukten
                en de zwakken in onze samenleving. Eén en ander hangt samen met
                de eenzijdige inhoud die sedert het laatste kwart van de vorige
                eeuw aan de economie als wetenschappelijke discipline is
                gegeven. In die economie zijn bijna alle economen opgevoed. Met
                mij hebben velen gemeend dat wat later burgerlijke economie -
                tegenwoordig ook wel ‘mainstream economics’ - genoemd werd,
                de economie was. Dit veranderde door het bestuderen van Mandel
                en Sweezy en in hun voetspoor van Marx. ‘Politieke Economie’ was in
                de vorige eeuw de gangbare aanduiding van wat we tegenwoordig
                wel ‘algemene economie’, ter onderscheiding van
                ‘bedrijfseconomie’, noemen. Rond de eeuwwisseling is er
                sprake van een naamsverandering. In het engels wordt
                ‘political economy’: ‘economics’. In het Nederlands werd
                politieke economie wel aangeduid met ‘Staathuishoudkunde’.
                Later werd dit ‘economie’. 
                
                 Waardebegrip 
                
                 Maar belangrijker dan de
                naamsverandering was een inhoudelijke verandering in de jaren
                zeventig van de vorige eeuw, voorlopig nog onder de benaming
                politieke economie. Deze verandering zat ‘m in de inhoud van
                het waardebegrip. 
                
                 De grondleggers van de economie
                Adam Smith en David Ricardo leidden de waarde van
                de producten af van: arbeid. In het laatste kwart van de vorige
                eeuw begonnen economen (de zogenaamde grensnutschool) de waarde
                af te leiden van de schaarste. Het eerste waardebegrip was
                afkomstig van de productie: het begin van de keten, het laatste
                waardebegrip van het einde van de keten: de consument. Schaarste
                is de spanning tussen behoeften (van de consument) enerzijds en
                (het gebrek aan) beschikbare bevredigingsmiddelen anderzijds.
                Dat geeft, volgens de grensnutschool, waarde aan de producten. 
                
                 Het laatste waardebegrip heeft
                het gewonnen en in de verdere gang door onze eeuw, tot op de dag
                van vandaag, bleef de economie opgehangen aan het waardebegrip
                ontleend aan de schaarste. Marx, met zijn bekende
                arbeidswaardeleer, paste in de traditie van Smith en Ricardo.
                Overigens is deze traditie niet blind voor de schaarste, maar
                schaarste is geen basis voor de waarde. Dat een stoel 300 gulden
                kost en een ijskast 1.300 gulden is in deze benadering
                uiteindelijk te herleiden tot arbeid. Dat deze stoel en ijskast
                vandaag 300 en morgen 325 gulden, respectievelijk 1.300 en
                morgen 1.375 gulden kosten, zal veroorzaakt worden door de
                schaarste, aldus Smith, Ricardo en Marx. 
                
                 Uitbuiting 
                
                 Waarin verschilt Marx van beide
                anderen? Marx ging de arbeidswaardeleer aanwenden als een
                kritiek, namelijk om de herkomst van de ondernemerswinst te
                lokaliseren. Zo kwam hij op zijn beroemde ‘uitbuiting’.
                Gekoppeld aan de omstandigheid dat de ondernemer/kapitalist
                onder de zweep van de concurrentie gedwongen was tot
                “Akkumuliert, Akkumuliert, das ist Mozes und die Propheten”,
                leidde dit tot maximale uitbuiting. En dat nu was een, voor het
                industriële burgerdom, dodelijke theorie. 
                
                 Niet verwonderlijk dat de
                burgerlijke economen met een ander waardebegrip op de proppen
                kwamen en zoals gezegd: dit kreeg de overhand. De economie
                gebaseerd op de arbeidswaarde zonk in de vergetelheid weg. 
                
                 Zie hier de betekenis van
                Mandel. Hij gaf met name studenten en in hun kielzog de
                arbeidersbeweging weer de politieke economie terug.
                Vanzelfsprekend nam hij de draad op waar deze was afgebroken:
                bij Marx. Hij moderniseerde de marxistische economie zonder de
                authenticiteit van Marx aan te tasten. 
                
                 Lange golven 
                
                 Dit geschiedde in de jaren
                zestig. Daarom zal het duidelijk zijn dat Mandel’s boeken,
                artikelen, spreekbeurten en kolleges opgepikt werden door de
                revolterende generatie van de jaren zestig en zeventig. De
                gretigheid waarmee deze generatie zich jet meevoeren met Mandel
                - maar ook met Paul Baran, Paul Sweezy, Harry Magdof en anderen
                - hing tevens samen met het gebrek aan praktische toepasbaarheid
                van de gangbare of ‘mainstream’ economie (ik laat de
                keynesiaanse macro-economie voor dit moment maar buiten
                beschouwing). Het begon in 1962 met “Traité de Economie
                Marxiste”. De Duitse, en daarmee voor veel Nederlandse
                studenten toegankelijker vertaling (Nederlandse vertaling in
                1980), verscheen uitgerekend in het revolte-jaar 1968. Zijn
                tweede grote werk was het in het Duits uitgegeven “Der Spätkapitalismus”
                (1972). De Nederlandse vertaling verscheen in 1976. Met dit werk
                liet Mandel zien hoe zeer de marxistische politieke economie nog
                immer een uitstekend analyse-instrument was om het eigentijdse
                kapitalisme te doorschouwen. Vele malen beter dan de gangbare
                economie. Eigentijdse vraagstukken als monopoliewinsten, de
                crisis, de wederom zichtbaar wordende ‘lange golven’, de
                expansie van de dienstensector, de bewapeningseconomie, het
                neokolonialisme, de aanzetten naar wat nu ‘globalisering’
                genoemd wordt, kregen een plaats in zijn omvattende marxistische
                bewegingswetten. 
                
                 Theorieën over de lange golven
                bijvoorbeeld waren ons als student uit het hoofd gepraat. In een
                inleiding op het rehabilitatiecongres van Kondratieff (naar wie
                die golven zijn genoemd) in Moskou (1992) schetste Prof. Dr. J.
                van Duijn (NRC en Robeco) hoe gênant men het in economenkringen
                had gevonden dat hij in 1978 een studie over het onderwerp
                ‘lange golven’ had gepubliceerd. Bij Mandel was het
                vraagstuk al zes jaar eerder in “Het laatkapitalisme” te
                vinden. Later is hij er in zijn boek “Long Waves and
                Capitalist Development” (1980) uitvoeriger op teruggekomen en
                nog later (1988) heeft hij in Brussel aan de Vrije Universiteit,
                waar hij hoogleraar was, een congres over dit thema
                georganiseerd. En tenslotte is dit jaar nog een herziene versie
                van zijn “Long Waves and Capitalist Development” verschenen. Zijn focus op de lange golven
                maakte het mogelijk de crisis van midden jaren zeventig vele
                malen beter te plaatsen dan met het begrip ‘oliecrisis’ van
                de gangbare economie. Hetzelfde gold voor de herleving van het
                kapitalisme in de slipstream van de micro-elektronicaring in de
                jaren tachtig. 
                
                 Veel heeft Mandel in de jaren
                zeventig uiteraard geschreven over de kapitalistische crisis.
                Het was immers het crisisdecennium. “The Second Slump” (de
                tweede inzakking, 1980) is te zien als een ‘close up’ van
                een deel van de laatste lange golf, namelijk ruwweg het
                decennium van do jaren zeventig. 
                
                 De
                prijs 
                
                 Ik kom even terug op de strijd
                rond het waardebegrip in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
                Niet alleen maakten de (wat ik gemakshalve noem) burgerlijke
                economen veel werk van de ontwikkeling van een nieuw
                waardebegrip, ook het arbeidswaardebegrip moest bestreden
                worden. Het werd een pure akademische discussie die al meer dan
                een eeuw woedt ondor de naam van ‘transformatiedebat’. 
                
                 Waarom puur academies? Omdat
                het enkel gaat om een verklaring van de prijs, de
                obsessie van de burgerlijke economen. Marxistische economen
                hebben wel wat anders aan het hoofd. Zij gebruiken de
                arbeidswaarde hoofdzakelijk als een dimensie waarbinnen de
                kapitalistische bewegingswetten uitdrukbaar zijn, en binnen dat
                kader ook de prijs. De gangbare economie, gefixeerd op een
                prijsverklaring, schermde met haar vraag en aanbod. Eugen von Böhm
                Bawerk opende de aanval op de marxistische waardeleer (1896).
                Rudolf Hilferding verdedigde Marx (1904). Ladislaus von
                Borkiewicz koos een geheel andere benadering dan Marx en liet
                zien dat een prijsverklaring op basis van de arbeidswaarde in
                ieder geval mogelijk was (1906). Ook deze discussie is weer
                opgeleefd na de herontdekking van Marx in de jaren zestig.
                Behoudens burgerlijke economen (Paul Samuelson) namen vooral ook
                neo-Ricardianen aan het debat deel, mede omdat een belangrijke
                impuls was uitgegaan van het boek “Production of Commodities
                by means of Commodities” van de neo-Ricardiaan Piero Sraffa. Veel marxistische economen
                hebben met deze discussie moeite gehad, omdat ze een bevestiging
                was van de beroemde elfde stelling van Marx over Feuerbach:
                “De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd,
                het komt er op aan haar te veranderen”. Met andere woorden,
                het gevaar bestond dat het gewichtige, hoogst intellectuele
                geneuzel over de prijsbepaling zo veel tijd in beslag zou nemen
                dat men niet meer toekwam aan de emancipatiestrijd van de
                arbeiders en andere onderdrukten. Daarom hebben marxistisch geïnspireerde
                economen (uitzonderingen als Maurice Dobb en Bob Rowthorn
                daargelaten) dit transformatiedebat gelaten voor wat het was.
                Maar als gevolg hiervan hadden economen als Samuelsen te zeer
                vrij spel bij het kraken van de arbeidswaardeleer met alle
                ideologische voordelen die dat opleverde. En dus voelde Mandel
                aan dat ook in dit debat een antwoord paste. Het werd een
                bundel: “Ricardo, Marx, Sraffa” (1984). 
                
                 Sovjet Unie 
                
                 Tenslotte (in dit kader is
                beperking onvermijdbaar) heeft Mandel zich bezig gehouden met de
                economische orde in de voormalige Sovjet Unie. Zijn opvatting
                hierover luidde dat hot “een maatschappij in overgang
                (transitie, WB) tussen kapitalisme en socialisme (was),
                incapabel nog tot zelfregulering en spontane zelfreproductie,
                vastgehouden in de overgangsfase van haar ontwikkeling, door het
                uitstel van een socialistische wereldrevolutie enerzijds en door
                de macht over de maatschappij en de Staat van een
                geprivilegieerde en parasitaire bureaucratie anderzijds”. Een
                opvatting die te vinden is in “Beyond Perestroika” (pagina
                33). Met het vraagstuk van de bureaucratie in meer algemene zin
                heeft hij zich overigens bezig gehouden in “Power and Money”
                (1992). Meer in het algemeen komt men zijn opvatting (kritiek op
                de bestaande vormen van socialisme en zijn eigen alternatief)
                over het socialisme tegen in “Revolutionary Marxism Today”
                (1979). 
                
                 Wel, zie hier een greep uit
                zijn werk om Ernest Mandel als econoom te typeren. Onbesproken
                blijven zijn rol als actieve syndicale strijder binnen de
                Belgische vakbeweging en als optimistisch politiek strijder
                binnen de Vierde Internationale. Onbesproken blijft de aimabele
                mens die heel laagdrempelig voor studenten (onder andere in
                Tilburg) en arbeiders (wereldwijd) benaderbaar was. Tenslotte
                blijft ook onbesproken de scherpe, veeltalige intellectueel die
                om zijn ideeën gevreesd was door de establishments in landen
                als de Verenigde Staten, Frankrijk, West-Duitsland en
                Zwitserland, die hem daarom niet op hun diverse grondgebieden
                toelieten. Tijden veranderen: Mandel is bijgezet bij de Muur van
                de Communards op het Parijse kerkhof Père Lachaise. |