| Dans l’œuvre de la
                science seulement,on peut aimer ce qu'on détruit,
 on
                peut continuer le passé en le niant,
 on peut vénérer son Maître
                en le contredisant.
 Gaston
                Bachelard
                (1) 
                
                 Bijna
                een kwart eeuw geleden behoorde ik tot de tienduizenden
                revolutionaire
                marxisten, zoals we onszelf noemden, die in Parijs meestapten in
                een betoging naar aanleiding van de honderdste
                verjaardag van de Commune van Parijs. De tocht eindigde op de
                begraafplaats Père Lachaise, aan de "Mur des Fédéres", de plaats waar honderden
                opstandelingen door de soldaten van de reactionaire regering zonder enige vorm van proces
                werden gefusilleerd. Even later kwam Ernest Mandel als passagier op een zware
                bromfiets aangereden. Hij had zich enigszins vermomd want zoals in tal van andere landen was
                hij destijds ook
                in Frankrijk persona non grata. Hij klom ergens op en sprak ons toe. Uiteraard ging het over de actualiteit van de socialistische
                revolutie, waar wij in
                die dagen sterk in geloofden. Dat geloof was niet geheel absurd:
                de gebeurtenissen in Frankrijk in mei 1968, de opgang van
                de klassenstrijd in Italië
                in 1969 en 1970, de nationale
                bevrijdingsoorlog in Vietnam, de Praagse Lente
                en de inval van de Warschau-Pact-troepen in Tsjecho-Slowakije,
                de militante bewegingen en revoltes van een groot deel van de
                zwarte stadsbevolking in de Verenigde Staten, de
                guerrillabewegingen in Latijns-Amerika: de wereld was onstabiel,
                de geschiedenis werd in een hogere versnelling geschakeld.
                Revolutionaire omvorming leek toen geen ver toekomstperspectief,
                laat staan een
                droombeeld van een kleine, wereldvreemde minderheid. Bovendien leek
                de door de IVde Internationale eerder gemaakte globale analyse,
                met doorslaggevende inbreng van Mandel, over de
                zogenaamde dialectiek van de drie sectoren van de
                wereldrevolutie (de gedegenereerde arbeidersstaten, de
                imperialistische landen en de koloniale en halfkoloniale
                landen), in het licht van de
                toenmalige schokken op het mondiale toneel, een door de praktijk
                gelegitimeerde bevestiging van de superieure politieke
                analysecapaciteit van deze
                stroming en van haar voornaamste denker. Toen
                de as van Ernest Mandel enkele maanden geleden in aanwezigheid van
                een duizendtal mensen werd bijgezet nabij de Mur des Fédéres,
                op de begraafplaats Père
                Lachaise, was ik niet aanwezig. De leiders van het sindsdien bevrijde
                Vietnam waren druk in de weer om buitenlandse investeringen aan
                te trekken, in de
                Verenigde Staten liep het proces van O.J. Simpson op zijn laatste
                benen en even later zou de bijeenkomst van 1 miljoen zwarte
                mannen in Washington plaatsgrijpen, vanuit Chiapas
                stuurde een geïsoleerde guerrillaleider
                via Internet boodschappen rond, de Sovjet-Unie bestond niet meer
                en in haar brokstukken
                vierde de primitieve accumulatie van kapitaal hoogtij. In Italië,
                Frankrijk en België haalde de uiterste rechterzijde
                onrustbarende scores op de
                puinhoop van werkloosheid, onzekerheid en corruptie. Vanuit
                Leuven deed het boegbeeld van de Vlaamse
                sociaal-democratie kneuterige uitspraken over de
                verantwoordelijkheid van de 68-ers in wat hij de toenemende
                permissiviteit noemde; er was
                geen betere standplaats denkbaar om de roze morele herbewapening
                te leiden. De Berlijnse Muur is reeds jaren neergehaald, de muur
                van het geld staat meer dan ooit overeind.
                
                
                
                 De
                persoon van Ernest Mandel is onverbrekelijk verbonden met een
                halve eeuw intellectuele en militante geschiedenis van de revolutionaire
                beweging. Zijn
                theoretische en pedagogische productie was overweldigend en de
                ware kwantitatieve
                omvang ervan zal slechts over enige tijd duidelijk worden, wanneer
                geïnteresseerden een volledig zicht krijgen, niet alleen op de
                boeken en artikels die
                hij publiceerde, maar ook op zijn bijdragen in de interne documenten
                van de Vierde Internationale en zijn correspondentie. Hij was waarschijnlijk
                degene die het best vertrouwd was met het werk van Karl Marx,
                niet alleen met de economische dimensie ervan, maar met de
                totaliteit van zijn
                geschriften. Mandel beschouwde zich op de eerste plaats als een marxist.
                Ontelbaar zijn de momenten waarop hij zei en schreef: "Men
                kan een andere mening hebben,
                maar als men zich marxist noemt dan dient men...". Volgde
                een redenering, vaak geïllustreerd met de relevante citaten,
                die aangaf hoe Marx
                erover dacht. Ook de andere klassiekers van het marxisme hadden voor
                hem weinig of geen geheimen: Engels, Lenin, Trotsky, Gramsci, Boekharin,
                Preobrajenski en Luxemburg, die hij vaak met enige vertedering Rosa
                noemde. Soms kreeg men wel eens de indruk dat hij onbewust een overdonderende
                exegeet was, maar voor hem was het corpus van de vroegere geschriften
                de toetssteen voor een politieke praktijk. Aangezien hij zich in
                de eerste plaats
                beschouwde als een revolutionaire militant had hij zich ook op indrukwekkende
                wijze de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging
                eigen gemaakt. Geschiedenis was trouwens zijn eerste
                intellectuele liefde: hij
                had zich bij het begin van de oorlog voor die discipline laten
                inschrijven aan de Université Libre de Bruxelles, maar diende
                om begrijpelijke redenen zijn studie te onderbreken. Hij
                verslond misdaadverhalen en luisterde veel naar
                muziek, hij volgde de Vlaamse literatuur en hield daarbij
                in het bijzonder van Louis
                Paul Boon. Ik herinner mij het enthousiasme waarmee hij over diens
                Geuzenboek sprak. En Ernest kon soms bijzonder enthousiast zijn.
                Met zijn stralende
                ogen en zijn bulderende lach kreeg hij dan iets kinderlijks over
                zich: emoties die
                ongeschonden waren gebleven. Misprijzen was hem niet vreemd
                maar ik heb hem nooit hooghartig geweten. Los van dat alles dien
                ik te bekennen dat hij
                eigenlijk de nieuwsgierigste mens was die ik heb ontmoet.
                
                 Niet zelden werd Mandel, ook in
                eigen rangen, een wat exuberant optimisme toegemeten. De
                anekdote over zijn lapsus tijdens een voordracht, toe hij zei
                dat "de revolutie voor het einde van de week... excuseer,
                het einde van de eeuw"
                zou plaatsvinden wordt nog steeds op al dan niet meewarige toon verteld.
                Steeds was er wel ergens in de wereld een nieuwe rebellie, een nieuwe
                staking, een nieuwe goeddraaiende afdeling van de Vierde
                Internationale, die
                het revolutionaire vuur brandend konden houden. Was Mandel een onverbeterlijke
                en daardoor wereldvreemde optimist in een cynische wereld van
                eigenbelang? Een politieke globetrotter in een gesloten circuit
                van gelijkgezinden of
                momentaan revolterende sociale groepen, een voorbeeld van hoog
                intelligent tunnelzicht? Was hij de leider der laatste
                Mohikanen, die onwrikbaar
                geloofde in de onvermijdelijkheid van de zegevierende socialistische
                revolutie? Niet helemaal.
                
                 Iedereen
                die hem gelezen, maar vooral gehoord of gekend heeft, was onder
                de indruk van zijn gedrevenheid, zijn enthousiasme en zijn
                onvoorwaardelijke intellectuele
                inzet. Maar die gedrevenheid mag niet verward worden met optimisme.
                En indien er al van dat laatste sprake zou zijn dient het in
                zijn juiste context
                geplaatst te worden. Mandel was bijzonder pessimistisch
                over de maatschappelijke en ecologische consequenties van de
                kapitalistische productiewijze. In 1981 formuleerde hij
                dat pessimisme als volgt: "Juist als een functie van de
                ontaarding van het kapitalisme,
                stellen we steeds meer verschijnselen vast van culturele
                neergang, van
                achteruitgang op de terreinen van de ideologie en het
                eerbiedigen van de mensenrechten,
                naast de ononderbroken opeenvolging van veelvormige crisissen
                waarmee die ontaarding ons zal confronteren (ons reeds heeft geconfronteerd). De barbarij, als een mogelijk resultante van de
                ineenstorting van het systeem is vandaag een concreter en
                preciezer perspectief dan in de 
                twintiger en dertiger jaren. Zelfs de gruwelen van Auschwitz en
                Hiroshima zullen verbleken bij
                de gruwelen waarmee een verderschrijdende neergang van het
                systeem de mensheid zullen confronteren." (2) En
                op het eind van de jaren tachtig formuleert Mandel het zo
                mogelijk nog krachtiger:
                "het kapitalisme nadert steeds meer de limiet van zijn
                aanpassingsvermogen. De periodieke omvorming van de
                productiekrachten in vernietigingskrachten
                wordt steeds meer een permanente omvorming." (3) Hij roept daarbij
                het beeld op van de vier ruiters van de Apocalyps: de dreiging
                van de uitroeiing door de
                oorlog; de dreiging van de vernietiging van het milieu; de dreiging
                van massale hongersnood in de Derde Wereld; de dreiging van de "duale"
                maatschappij, de terugkeer van grootscheepse armoede en de
                erosie van de
                democratische vrijheden in het imperialistische centrum.
                
                
                
                 Op
                basis van deze uitspraken kan men dus niet beweren dat Mandel
                een optimistische
                kijk had op de toekomst. De inherente destructieve kracht van de
                veralgemeende winst- en wareneconomie stonden hem zeer scherp
                voor ogen. Men zou
                kunnen opwerpen dat dit pessimisme het resultaat was van een
                onuitgesproken persoonlijke politieke balans: enerzijds de
                ontegensprekelijke fouten die Mandel heeft gemaakt in het
                inschatten van een aantal ontwikkelingen
                (waarvan de voornaamste dan zijn de mogelijkheid tot
                "zachte" overgang van het Franco-regime naar een parlementaire democratie in Spanje, en de evolutie
                in de Sovjet-Unie onder en na Gorbatsjov) (4), anderzijds
                de vaststelling dat de
                uitbouw van de Vierde Internationale, de opbouw van een internationale
                revolutionaire massapartij, niet geslaagd was. Die interpretatie
                lijkt mij oppervlakkig
                en getuigt van weinig kennis zowel over de rol die Mandel zichzelf
                aanmat als over een basisopvatting van het trotskisme (en ik
                gebruik deze term hier
                met opzet). Maar laten we dit terrein definitief verlaten en de knoop
                doorhakken: het probleem stellen in termen van
                "optimisme" versus "pessimisme"
                brengt ons niet verder. Het
                is interessant om Mandels beoordeling over wat ons eventueel te
                wachten staat, te vergelijken met de aanvangswoorden van een
                funderende tekst van het trotskisme, namelijk "De
                doodstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde
                Internationale". Deze tekst, die ook het overgangsprogramma
                wordt genoemd en dateert uit 1938, een jaar voor het uitbreken
                van de Tweede
                Wereldoorlog, begint met de volgende evaluatie: "Het
                belangrijkste kenmerk
                van de algemene politieke toestand op wereldvlak is de historische
                crisis van de proletarische leiding. De economische voorwaarden
                voor de proletarische
                revolutie hebben reeds lang het hoogste punt van rijpheid bereikt,
                dat onder het kapitalisme bereikt kan worden. De productieve krachten
                van de mensheid zijn opgehouden te groeien. Nieuwe uitvindingen
                en nieuwe technische vooruitgang brengen geen verhoging van de
                materiele rijkdom meer met zich mee. In de sociale crisis
                van heel het kapitalistische systeem
                leggen conjuncturele crisissen de massa's steeds zwaardere
                ontberingen en steeds
                meer leed op. De groeiende werkloosheid verdiept op haar beurt de
                crisis van de staatsfinanciën en ondergraaft de ontredderde
                valuta's. Democratische evenals fascistische regeringen
                tuimelen van het ene bankroet in
                het andere." (5)
                
                
                
                 Deze
                stelling, geschreven in een heel andere periode, bevat niet
                weinig vergelijkingspunten met de huidige toestand: geringe groei van de
                productiekrachten (met
                uitzondering van een aantal Aziatische landen), massale werkloosheid (zij nog het geenszins op dezelfde schaal), crisis van de
                overheidsfinanciën en monetaire instabiliteit,
                toenemende ongeloofwaardigheid van het
                leidende politieke personeel. De analogie kan nog aangevuld
                worden met de opgang
                van uiterst rechts (zij het evenmin op dezelfde schaal). Die gelijkenis
                is mijns inziens geenszins toevallig.
                
                
                
                 Mandel stelde dat zijn eigen
                bijdrage tot de marxistische economische theorie zich beperkte
                tot een specifiek punt: het verstrekken van een bijkomend
                tijdskader (de lange golven van de kapitalistische ontwikkeling)
                in de verklaring van de cyclische aard van de
                kapitalistische productie en van de onvermijdelijkheid van
                overproductiecrisissen (6). Zoals
                bekend formuleerde hij zijn interpretatie van de lange
                golventheorie voor het eerst in zijn in 1972 verschenen
                doctoraatsverhandeling "Der Spätkapitalismus. Versuch
                einer marxistischen
                Erklärung." (7) Zowel Trotsky als Mandel schreven hun beoordeling
                neer in de neergaande fase van een lange golf. Die timing verklaart
                de nadruk die gezegd wordt, niet alleen op de destructieve
                "impulsen" van de
                kapitalistische productiewijze, maar ook op de gelijklopende ontaardingsverschijnselen
                en de dreigende gevolgen voor de mensheid.
                
                
                
                 Het dient gezegd dat wanneer
                men zich beweegt binnen het conceptueel kader
                van het "orthodoxe" marxisme er uiteraard een
                bijkomend probleem van periodisering
                ontstaat. Voornamelijk onder invloed van Lenins analyse van het imperialisme
                als hoogste stadium van het kapitalisme en van diens stelling
                dat vanaf het ontstaan
                van de imperialistische fase, het kapitalisme historisch gezien
                op zijn laatste benen liep (8), werd
                een mijns inziens irrelevante fasering
                ingevoerd, op een onuitgesproken politieke en zelfs
                propagandistische basis.
                Mandel heeft daarmee, vanuit zijn orthodoxie (of dient hier
                gezegd: vanuit zijn
                revolutionair oecumenisme), geworsteld bij het benoemen van zijn
                magnum opus: "In de eerste plaats gebruiken wij het
                begrip 'laatkapitalisme' niet
                in de zin van een 'wezenlijk nieuw soort' kapitalisme,
                dat de analytische resultaten van Marx' Kapital en Lenins
                Imperialismus achterhaald zou doen lijken.
                Net zoals voor Lenin de analyse van het imperialisme slechts
                mogelijk was op basis van Das Kapital en als bevestiging
                van de algemene, door Marx uiteengezette wetmatigheid van de
                kapitalistische productiewijze, is voor ons de poging tot een
                marxistische analyse van het laatkapitalisme slechts mogelijk
                als bevestiging van Lenins imperialisme-analyse. De periode van
                het laatkapitalisme is
                geen nieuw tijdperk in de kapitalistische ontwikkeling, maar slechts
                een verdere ontwikkeling van het imperialistische, monopolie-kapitalistische
                tijdperk. Dat houdt in, dat de door Lenin beschreven kenmerken van
                het imperialistische tijdperk in het laatkapitalisme hun
                geldigheid behouden. Ten tweede moeten wij met spijt
                vaststellen, dat wij voor deze historische
                periode geen betere naam hebben kunnen vinden dan de - onbevredigende,
                want chronologische en niet synthetische - term
                'laatkapitalisme'." (9)
                
                
                
                 Het
                onvermogen van Mandel om een passende benaming te bedenken lijkt
                mij geenszins voort te vloeien uit een gebrek aan inspiratie. De vraag
                die zich opdringt, en
                die hij zelf niet beantwoordt, ja zelfs niet stelt, luidt:
                waarom vond hij geen
                betere term? Het antwoord zou wel eens zeer eenvoudig kunnen zijn:
                omdat er geen nieuwe nodig is. In Mandels opdeling hebben we dus
                te maken met een laatkapitalistische periode, die deel
                uitmaakt van het imperialistische
                tijdperk, dat op zijn beurt onderdeel is van, ja waarvan? Van de
                kapitalistische era? Ik schrijf dit zonder enige vorm van
                ironie want ik meen dat we
                hier te maken hebben met een reëel methodologisch probleem.
                Indien men Lenins bekende "definitie" van het
                imperialisme bekijkt, stelt men vast dat
                het hier in feite gaat om een momentopname in de concrete
                werking van de kapitalistische productiewijze op wereldvlak.
                Sommige elementen van die definitie gelden nog steeds
                omdat ze de, trouwens door Marx reeds doorgevoerde,
                concrete toepassing vormen van de interne dynamiek van die
                productiewijze (concentratie en centralisatie van
                kapitaal), andere zijn wegens hun conjuncturele aard
                voorbijgestreefd (de territoriale opdeling van de wereld tussen
                de grootste kapitalistische machten). Het gaat mij er hier niet
                om, vanuit een
                primitief soort structuralisme, te ontkennen dat de
                verschillende sociaal-economische
                formaties die gedetermineerd worden door de kapitalistische
                dynamiek een geschiedenis hebben. Maar Mandel heeft nooit
                verklaard welke
                benaming men zou hebben dienen te gebruiken voor de periode
                tussen het einde van de negentiende eeuw en de Tweede
                Wereldoorlog, zeg maar, de "eerste periode van het
                imperialisme". Meer nog, waarin die eerste periode dusdanig
                verschilde van de volgende dat zich een nieuwe onderverdeling opdrong.
                
                
                
                 De
                (controversiële) stelling die ik hier dus naar voren schuif is,
                dat er binnen het
                marxistische analysekader geen plaats is voor wat ik
                "hybride intermediaire
                niveaus" (imperialisme, laatkapitalisme) zou willen noemen,
                niveaus die een
                combinatie vormen van de fundamentele dynamiek van de
                kapitalistische productiewijze met de reële historische
                ontwikkeling. Hoewel misschien overbodig, wens ik toch
                uitdrukkelijk te stellen dat ik met deze stelling geen afbreuk
                doe aan de uitzonderlijke rijkdom van Mandels
                "Laatkapitalisme".
                
                 Mijn probleem betreft een ander
                domein van Mandels ideeëngoed, maar uiteraard
                niet alleen van het zijne. In zijn artikel "Situation et
                avenir du socialisme", vertrekt hij van de
                vaststelling dat "de crisis van het socialisme een
                onbetwistbaar feit is". Hij definieert kort socialisme als
                een ideeën- en actiebeweging
                die met een samenhangend project de burgerlijke maatschappij tracht
                te vervangen door een radicaal verschillende en fundamenteel
                betere. Hij omschrijft
                de crisis als volgt: "Om een significant voorbeeld te
                geven: toen de grote economische crisis van de dertiger jaren
                uitbrak, was het quasi-unanieme
                antwoord van de hele socialistische beweging: 'Tegen de kapitalistische
                crisis, economische planning (socialistisch, democratisch, nationaal,
                naargelang de bijzondere stroming)'. Thans, in de lange
                kapitalistische economische depressie, die uitbrak in het begin
                van de jaren zeventig en die verre van afgelopen is, geeft de
                grote meerderheid van
                de stromingen van kaders en militanten die zich op het socialisme
                beroepen, zowel in het Westen als in het Zuiden en het Oosten
                van onze planeet, dit
                antwoord niet meer, of ze geven het pro forma, met weinig overtuiging.
                De stroming waartoe ik behoor geeft het nog met grote overtuiging,
                weze het met preciseringen die onbekend waren in de periode 1930-1955.
                Maar die stroming maakt zich geen enkele illusie. Ze vertegenwoordigt voor het ogenblik slechts een kleine minderheid. De
                crisis van het socialisme is dus voor alles de crisis van de
                geloofwaardigheid van het
                socialistische project. Vijf generaties socialisten en drie
                generaties arbeiders
                werden bewogen door de diepe en onwankelbare overtuiging dat het
                socialisme zoals we het definieerden mogelijk en noodzakelijk
                was. De huidige generatie is er niet meer van overtuigd dat het
                mogelijk is. Ze staat bovendien,
                minstens gedeeltelijk, sceptisch tegenover zijn noodzaak en nut.
                Het gaat hier dus
                werkelijk om een diepe crisis." (10) 
                
                
                
                 Mandel ontwikkelt in het
                artikel drie centrale thesissen: 1.
                De crisis van het socialisme is in essentie een crisis van de
                praktijk van de socialisten.
                2. Het kapitalisme nadert steeds meer de limiet van zijn
                aanpassingsvermogen. De periodieke omvorming van de
                productiekrachten in vernietigingskrachten wordt steeds meer een
                permanente omvorming. 3. De
                arbeidersklasse, in de marxistische betekenis van het woord,
                blijft de enige sociale
                kracht in de wereld die over het nodige potentieel beschikt om
                het kapitalisme uit te schakelen... De historische lange
                termijntrend, die van de volgende decennia waarvan men het profiel kan onderkennen, gaat in de
                richting van haar versterking en toenemende homogenisatie en
                niet in de richting van
                haar verzwakking of ontbinding.
                
                
                
                 Men
                dient Mandels denken over de "objectieve" potentiële
                kracht van de arbeidersklasse niet te simplificeren. Hij is niet
                blind voor een herschikkingen die
                zich voordoen, en die het resultaat zijn van de grote
                geografische en sectoriële mobiliteit van het kapitaal.
                Evenmin gaat het erom te ontkennen dat fundamentele
                tegenstellingen blijven bestaan tussen werkgevers en werknemers,
                de klassenstrijd is niet verdwenen. Maar
                tegelijkertijd dient men vast te stellen dat Mandels analyse van
                de arbeidersklasse en
                haar revolutionair potentieel onvoldoende rekenschap afleggen
                van de reële ontwikkeling. Zijn stelling dat de arbeidersklasse
                niet alleen groter in
                aantal maar ook homogener is geworden, houdt mijns inziens geen
                stand.  Ik wijs er terloops op dat
                Mandel steeds een "onderbouwdefinitie" van het begrip
                arbeidersklasse heeft gehanteerd: "allen die economisch
                verplicht zijn hun arbeidskracht te verkopen" (11). Problemen van zelfbewustzijn als individu behorende tot een groep in een bepaald bedrijf, behorende tot een
                bepaalde bedrijfstak, tot een maatschappelijke klasse op
                nationaal en internationaal
                vlak, problemen van programmatorische en organisationele
                aard..., behoren dus strikt tot wat hij de "subjectieve
                factor" noemt, het zijn "partieel autonome
                variabelen". Wanneer
                Mandel in het hierboven aangehaalde citaat stelt dat de
                historische trend in de
                richting gaat van "versterking en homogenisatie", kan
                hij met "homogenisatie"
                slechts twee dingen bedoelen: ofwel dat op wereldschaal steeds
                meer mensen hun arbeidskracht dienen te verkopen, en in dat
                geval zijn versterking en homogenisatie tautologisch; ofwel dat
                de voorwaarden waaronder ze
                hun arbeidskracht verkopen trendmatig eenvormiger worden. Mandel
                toont dit geenszins
                aan en m.i. is de numerieke uitbreiding van de arbeidersklasse
                sinds 150 jaar gepaard gegaan met een toenemende differentiatie
                van werkomstandigheden,
                kwalificatie, loonniveau, sociale zekerheid. Deze differentiatie
                is de afgelopen vijftien jaar ongetwijfeld versneld ingevolge de
                verslechtering van de
                krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal. De dualisering
                van de samenleving, waar ook Mandel trouwens herhaaldelijk op gewezen
                heeft, zet zich door, het opnieuw opduiken van een
                "industrieel" reserveleger
                (massale werkloosheid) en de spectaculaire toename van de precaire
                werkgelegenheid vormen de twee belangrijkste elementen van deze dualisering.
                Ongetwijfeld wordt die "recente" differentiatie in de
                hand gewerkt door de aanslepende neergaande lange golf.
                Maar indien we de opvatting van Mandel
                over de omslag van neergang naar opgang volgen, garandeert niets
                "endogeens" aan de dynamiek van de kapitalistische
                productiewijze een nieuwe
                opgang. Bovendien dient men rekening te houden met de seculaire
                uitwerking van de kapitalistische dynamiek op de samenstelling
                van de arbeidersklasse. Op dat vlak ligt de toekomst in
                elk geval volkomen open. En op het ogenblik ziet die er niet
                rooskleurig uit.
                
                 Volgens
                de tweede en derde centrale thesis van Mandel is de
                socialistische revolutie (het vervangen van de burgerlijke samenleving door een radicaal
                verschillende en fundamenteel betere) niet alleen
                noodzakelijk en nuttig, doch ook mogelijk (nooit heeft hij de
                stelling van de onvermijdelijkheid vooropgesteld). Het
                potentieel (de arbeidersklasse) is wezenlijk onaangetast. Dit
                brengt ons bij een kapitaal probleem in de analyse van Mandel en
                het trotskisme. In het
                artikel waarop we ons hier baseren, zoals bij vele andere gelegenheden,
                heeft Mandel gehamerd op de enorme historische verantwoordelijkheid
                van het reformisme (en het neo-reformisme) voor het uitblijven
                van revolutionaire omwentelingen. "De crisis van het
                socialisme is in essentie een crisis
                van de praktijk van de socialisten: dat is onze eerste centrale
                stelling. Ze is het
                product van het historische bankroet, deels van het stalinisme
                en het poststalinisme,
                deels van het bankroet van de sociaal-democratie, met inbegrip
                van de varianten van het reformistisch gradualisme (eurocommunisme,
                kleinburgerlijk nationalisme in de Derde Wereld)." (12)
                
                
                
                 Deze opvatting ligt volledig in
                de continuïteit van Trotsky: "Al het gepraat, dat
                de historische voorwaarden voor het socialisme nog "niet
                rijp" zouden zijn,
                is slechts een product van de onwetendheid of van bewust bedrog.
                De objectieve
                voorwaarden voor de proletarische revolutie zijn niet slechts
                "rijp", maar
                zijn al aan 't rotten. Zonder sociale revolutie en wel in de
                eerstvolgende historische periode, wordt de hele menselijke
                beschaving met een catastrofe bedreigd. Alles hangt of van het proletariaat, d.w.z. in de eerste plaats
                van haar revolutionaire leiding. De historische crisis
                van de mensheid is terug te voeren op de crisis van haar
                revolutionaire leiding." (13)
                
                 De
                politieke klassenstrijd in de kapitalistische periode duurt nu
                reeds meer dan
                150 jaar, vanaf de embryonale revolutionaire opstoot van 1848,
                over de Parijse Commune
                in 1871, de strijd voor het algemeen stemrecht en de achturendag
                op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw,
                de Russische revoluties van 1905 en 1917, de revolutionaire
                periode in Duitsland en Centraal-Europa tussen 1918 en
                1923, de Spaanse ervaring van de
                dertiger jaren, de West-Europese naoorlogse jaren, Frankrijk en
                Italië op het eind van
                de jaren zestig, Chili in het begin en Portugal in het midden
                van de jaren
                zeventig. We hebben alleen de hoogtepunten geselecteerd, de
                momenten waarop de prerevolutionaire of de revolutionaire crisis
                en het probleem van de
                "dubbele macht" daadwerkelijk op de politieke agenda
                stonden, waar de economische
                en politieke hegemonie van de heersende klasse op het spel stond.
                De balans is duidelijk: de kapitalistische productiewijze heeft
                nooit tevoren een
                dergelijke horizontale (geografisch) en verticale (de sferen van
                het maatschappelijk
                leven) uitbreiding gekend. Van Rusland tot China en van Albanië
                tot Vietnam woedt de primitieve accumulatie van kapitaal (met
                haar onvermijdelijke
                compagnon, de misdaad, die achter elk groot fortuin schuilt, zoals
                Balzac schreef), bijna alles en bijna iedereen is te koop, de
                wereld verschijnt meer
                dan ooit als een reusachtige opeenstapeling van koopwaren.
                
                
                
                 Deze
                ontwikkeling werd door Mandel niet alleen niet voorzien, ze werd
                in sommige
                gevallen zelfs resoluut uitgesloten: "Welke richting gaat
                de USSR uit onder Gorbatsjov? Wat zijn de mogelijke
                uitwegen van de omvormingen die
                momenteel in dat land aan de gang zijn? Laten we
                voorafgaandelijk de eventualiteit van het herstel van het
                kapitalisme in de USSR uitsluiten, weze dat
                net "spontaan" of door een verborgen agenda van
                Gorbatsjov of door de volkswil zou gebeuren. Geloven in een "spontane" herinvoering
                van het kapitalisme, uitsluitend ingevolge het
                cumulatieve resultaat van de herprivatisering
                van sommige economische sectoren, de uitbreiding van de
                marktmechanismen en de druk van de wereldmarkt, betekent dat men op ontoelaatbare wijze
                de autonome rol van de politieke factor, de Staat en de sociale
                krachten, in de
                contrarevoluties uitsluit. Zoals het kapitalisme niet
                geleidelijk kan worden
                afgeschaft, kan het ook niet geleidelijk worden hersteld."
                (14)
                
                
                
                 De
                centrale stelling over de historische verantwoordelijkheid van
                de stalinisten, de neostalinisten en de sociaal-democraten in het afremmen,
                stukbreken, verraden van het revolutionaire proces tijdens
                cruciale momenten in
                de politieke klassenstrijd, zowel als in de praktijk van de
                dagelijkse klassenstrijd
                (de wankele balans van de krachtsverhoudingen), stelt
                onontkoombaar het probleem van de stelling die er als het ware
                het spiegelbeeld van
                vormt: de historische verantwoordelijkheid van de revolutionaire
                militanten en van de
                arbeidersklasse in haar geheel in het onvermogen om zich aan deze
                greep te ontworstelen. In een recent verschenen boek dat
                voltooid werd enkele
                maanden voor het overlijden van Ernest Mandel, stelt een leidend
                lid van de Vierde
                Internationale het probleem op zeer pregnante wijze: "Men vindt
                inderdaad in sommige teksten van Trotsky zelf de extreme verscheurdheid
                tussen het herhaald uitgesproken geloof in de objectieve wetten
                en de catastrofale
                profetieën enerzijds, en anderzijds de pathetische zwakte van
                de subjectieve factor,
                die zo beslissend is dat de crisis van de mensheid wordt teruggevoerd
                tot "de crisis van haar revolutionaire leiding"
                (Overgangsprogramma).
                Bij Mandel vindt men deze soms tot het uiterste opgevoerde scheiding
                terug tussen de overrijpheid van de objectieve voorwaarden en
                het tot wanhoop
                leidende bankroet van de subjectieve factor. Een dergelijke aanpak
                is beladen met onoverwinnelijke theoretische moeilijkheden.
                Indien de objectieve
                voorwaarden zo gunstig zijn, hoe kan men dan verklaren dat ze
                ook niet, al was het maar gedeeltelijk, de voorwaarden tot
                oplossing van de subjectieve crisis van de leiding hebben
                opgeleverd? De uitleg glijdt onvermijdelijk
                af naar een politionele voorstelling van de geschiedenis, die
                gekweld wordt door de steeds terugkerende figuur van het
                verraad, waarbij de gunstigste
                gelegenheden gesaboteerd worden door trouweloze leidingen en
                waar de naaste
                bondgenoot steeds de ergste potentiële vijand is... En
                indien de oppositie de draagster is van een revolutionaire oplossing voor de crisis van
                de leiding, hoe kan
                men dan verklaren dat ze niet meer successen heeft behaald, tenzij
                door een uitzichtloze verslechtering van de objectieve
                voorwaarden? Aldus
                gesteld, is de cirkel van het objectieve en het subjectieve
                hopeloos vicieus."
                (15)
                
                
                
                 Met die gigantische
                moeilijkheid heeft Mandel gedurende een halve eeuw geworsteld.
                Hij heeft zijn ganse militante leven besteed aan de poging om er
                een oplossing voor te vinden.
                Er dient gezegd dat van bij de aanvang de stukken zeer slecht stonden op het schaakbord: de Vierde Internationale
                werd in 1938 opgericht
                als een wanhoopsdaad, tijdens de donkerste jaren van de twintigste eeuw. Het was van bij de aanvang een kleine, marginale organisatie,
                sterk gericht op, theoretische
                activiteit en in haar beginjaren in Europa geteisterd
                door de verwoestende effecten van de wereldoorlog, vervolgd
                zowel door het fascisme als
                door het stalinisme. Maar in de halve eeuw die verstreken is
                sinds het einde van de wereldoorlog, kon die Internationale,
                doorheen alle crisissen van het kapitalisme en de arbeidersbeweging, haar ambitie
                niet waarmaken
                om uit te groeien tot een geloofwaardige alternatieve stroming voor
                een substantieel deel van de arbeidersklasse, ook niet voor haar
                nieuwe generatie.
                Afsplitsingen en zware interne discussies hebben haar mogelijke slagkracht
                niet gediend.
                
                
                
                 Niemand
                kan voorzien hoe de wereld zich in de volgende jaren, laat staan
                de
                volgende decennia, zal ontwikkelen. Het
                productieve en speculatieve kapitaal
                dat zich steeds meer op wereldvlak doorzet, vindt op zijn weg
                geen internationaal denkende en handelende arbeidersbeweging. Ook
                sociaal-democratische politici haasten
                zich om te verkondigen dat de macht van "de politiek" sterk afgebrokkeld is, hun defaitisme kan slechts tot nog
                meer demoralisatie
                leiden. Academici, die zich tot de linkerzijde bekennen, vinden "nieuwe" referentiekaders uit om de maatschappelijke
                tegenstellingen te "verklaren"
                en ''beleidslijnen" aan te geven. Het levende
                "collectieve geheugen"
                van de arbeidersklasse, waartoe Mandel en de zijnen zoveel
                hebben bijgedragen om
                het trachten te behouden, dreigt weg te glijden in duistere archieven
                en bibliotheken. Maar het vervagen en afsterven van dat geheugen
                wil niet zeggen dat er
                een schone lei in de plaats komt, het betekent grootschalige
                sociale en politieke lobotomie. De geschiedenis wordt verleden:
                brochures verworden tot stof en verkleurde affiches worden
                iconen. Welke machtige
                arm zal dat ongenadige raderwerk stoppen? .
                
                 
 (1) Met dank aan Marcel van der
                Linden. (2) Ernest Mandel, Introduction to Volume III of "Capital", Penguin
                Books in association with New Left Review, 1981, p.89.
                
                 (3)Ernest Mandel, Situation et avenir du socialisme, in Revue de Débat
                Politique, Vol. 1, n°1, p.89.
                
                 (4)
                "Ongetwijfeld hebben Trotsky, Rosa Luxemburg en vele
                andere revolutionairen, te beginnen
                bij Marx zelf, zich soms zwaar vergist met betrekking tot
                prognoses op korte termijn.
                De fundamentele oorzaak van dergelijke vergissingen is dat het
                bij het bepalen op
                korte termijn van het verloop der gebeurtenissen naast de grote
                historische tendensen een oneindig aantal bijkomstige factoren
                komen kijken, die niet alleen niet in een exhaustieve analyse
                kunnen geïntegreerd worden maar die men bij gebrek aan volledige
                informatie zelfs niet vooraf kan kennen... Waarom ontstaat er
                desondanks voortdurend interferentie tussen de wil om korte termijnprognoses te maken
                en de algemene functie van de marxistische analyse die
                vooral bestaat uit het blootleggen van de
                grote krachtlijnen van de historische ontwikkeling? Die
                interferentie vloeit min of meer
                onvermijdelijk voort uit de functie van de revolutionaire
                politiek. In de mate waarin ze greep wil hebben op het reële,
                d.w.z. de werkelijkheid wil veranderen, is ze verplicht te
                handelen in het kader van een reeks eventualiteiten op korte en
                halflange termijn om de onmiddellijke actielijnen te kunnen
                bepalen.", Ernest Mandel, Actualité du
                trotskysme, in: Critique Communiste, nr. 25, novembre 1978, p.6.
                
                 (5) L. Trotsky, "Het
                Overgangsprogramma", RAL-schrift nr. 15, Gent, 1978, p.25. (6)
                Ernest Mandel, "Partially independent variables and
                internal logic in classical Marxist economic
                analysis", in: Social Science Information, Vol. 24, n° 3,
                1985, p.489.
                
                 (7)
                De geautoriseerde Nederlandse vertaling, tevens deels aangevulde
                versie, verscheen in 1976 bij Van Gennep in Amsterdam.
                Zijn opvattingen dienaangaande werden verder uitgewerkt
                in "Long waves of capitalist development", Cambridge
                University Press, 1980, en in Alfred Kleinknecht, Ernest Mandel & Immanuel Wallerstein (ed.),
                "New Findings
                in Long-Wave Research", New York, St. Martin's Press, 1992,
                pp.316-338. De lange golven placht men destijds ook wel
                aan te duiden als Kondratiev-cycli. Deze Russische economist was
                echter geenszins de eerste die het probleem op ernstige wijze
                heeft benaderd, zoals iedereen die de materie ietwat volgt
                ondertussen weet. Professor Marc
                Eyskens schreef echter onlangs nog de volgende diepzinnige
                beschouwing: "Economen worden wel eens bekoord door de
                bevreemdende periodiciteit van de Kondratiev-cyclus, die de
                trendbeweging uitsmeert over een periode van vijftig jaar,
                waarbij fasen van economische opgang en neergang telkens goed
                zijn voor ongeveer 25
                jaar. Dit alles lijkt mij echter veel te esthetisch verantwoord
                om waar te zijn.", Mark Eyskens, "De Grote Verjaring. Van de twintigste eeuw naar het
                derde Millennium", Tielt, Lannoo, 1994, p.22. Voor een al
                dan niet esthetisch verantwoorde geschiedenis
                van de theorie verwijs ik naar de doctoraatsverhandeling van Jan
                Reijnders, "The enigma of long waves", Utrecht,
                1988, pp.1-70. (8) "Uit
                alles wat in dit boek werd gezegd over de economische essentie
                van het imperialisme,
                volgt dat we het dienen te beschouwen als een kapitalisme in
                overgang, of, preciezer
                uitgedrukt, als een zieltogend kapitalisme." V.
                Lénine, "L'impérialisme, stade suprême
                du capitalisme", in: Oeuvres, Tome 22, Editions Sociales,
                Paris-Editions en langues étrangères, Moscou, 1960, p. 325. De
                kwalificatie "doodstrijd van het kapitalisme"
                in de titel van het overgangsprogramma staat uiteraard in nauw
                verband met die opvatting
                van een "zieltogend kapitalisme".
                
                 (9)
                Ernest Mandel, "Het laatkapitalisme", p. 7.
                
                 (10)
                Ernest Mandel, zie
                voetnoot 2, p.80.
                
                 (11)
                Ernest Mandel, ibidem,
                p. 93. Marx zelf heeft geen systematisch uitgewerkte theorie over
                de maatschappelijke klassen geschreven. Zoals bekend breekt het
                manuscript van Das
                Kapital af na anderhalve bladzijde van de 52ste hoofdstuk, dat
                als titel draagt: De klassen. Mandel zelf wijst erop dat
                Marx niet altijd eenduidig is geweest: "De categorie van
                de 'klasse an sich' sluit aan bij het zogenaamde klassenbegrip
                bij Marx, volgens welk een maatschappelijke laag wordt bepaald
                door haar objectieve plaats in het productieproces,
                onafhankelijk van het niveau van haar bewustzijn. (In het
                Communistisch Manifest en in
                de politieke geschriften van 1850-1852 had de jonge Marx een subjectief
                klassenbegrip aangehangen, dat er van uit gaat, dat de
                arbeidersklasse slechts door haar strijd, d.w.z. door een minimum aan zelfbewustzijn tot klasse
                wordt...), Ernest
                Mandel, "Lenin en het probleem van het proletarisch
                klassenbewustzijn", Fond Lesoil,
                Gent, 1977, p.16. Een van de meest briljante verdedigers van de
                "Masse fur sich"-thesis is E.P. Thompson. Zie bvb.: "Klassenformaties
                ontstaan op het snijpunt van determinering
                en zelfactiviteit: de arbeidersklasse 'maakte zichzelf evenzeer
                als ze gemaakt werd'.
                We kunnen niet 'klasse' hier en 'klassenbewustzijn' daar zetten,
                als twee gescheiden
                entiteiten, waarbij de ene zou volgen uit de andere, aangezien
                beiden dienen
                samengenomen te worden -de ervaring van determinering en het
                daarmee op bewuste wijze 'omgaan'." En: "Volgens een opvatting (die gedeeld
                wordt door de meeste
                marxistische historici) ontstaan klassen omdat mannen en
                vrouwen, in bepaalde productieverhoudingen,
                hun tegenstrijdige belangen onderkennen en beginnen te strijden,
                denken en waarderen in
                klassentermen: het proces van klassenvorming is dus een
                proces van zichzelf maken (self-making), maar onder 'gegeven'
                voorwaarden.", E.P. Thompson, "The poverty of theory & other essays",
                London, Merlin Press, 1980, pp.
                298-299. Zie ook het voorwoord van zijn prachtig boek "The
                making of the English working class", Harmondsworth,
                Pelican Books, 1968 (1963), pp.9-11. (12) Ernest Mandel, "Situation et avenir du socialisme", o.c.,
                p. 80.
                
                 (13)
                L. Trotsky, Het
                overgangsprogramma, o.c., p. 26. (14) Ernest Mandel, Où
                va l’URSS de Gorbatchev?, Editions La Brèche, Paris, 1989, p.
                20.
                
                 (15) Daniel Bensaïd. "La discordance des temps. Essais sur les crises, les
                classes, l'histoire",
                Les Editions de la Passion, Paris, 1995, p. 180, nr. 30.
                
                
                
                
               |