Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

De worsteling van Ernest Mandel
Ernest Mandel - Internet-archief
Paul Verbraeken

Afdrukken

Vlaams Marxistisch Tijdschrift, volume 29, 1995, nr. 4, p. 33-46

Dans l’œuvre de la science seulement,
on peut aimer ce qu'on détruit,
on peut continuer le passé en le niant,
on peut vénérer son Maître en le contredisant.
 

Gaston Bachelard (1) 

Bijna een kwart eeuw geleden behoorde ik tot de tienduizenden revolutionaire marxisten, zoals we onszelf noemden, die in Parijs meestapten in een betoging naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de Commune van Parijs. De tocht eindigde op de begraafplaats Père Lachaise, aan de "Mur des Fédéres", de plaats waar honderden opstandelingen door de soldaten van de reactionaire regering zonder enige vorm van proces werden gefusilleerd. Even later kwam Ernest Mandel als passagier op een zware bromfiets aangereden. Hij had zich enigszins vermomd want zoals in tal van andere landen was hij destijds ook in Frankrijk persona non grata. Hij klom ergens op en sprak ons toe. Uiteraard ging het over de actualiteit van de socialistische revolutie, waar wij in die dagen sterk in geloofden. Dat geloof was niet geheel absurd: de gebeurtenissen in Frankrijk in mei 1968, de opgang van de klassenstrijd in Italië in 1969 en 1970, de nationale bevrijdingsoorlog in Vietnam, de Praagse Lente en de inval van de Warschau-Pact-troepen in Tsjecho-Slowakije, de militante bewegingen en revoltes van een groot deel van de zwarte stadsbevolking in de Verenigde Staten, de guerrillabewegingen in Latijns-Amerika: de wereld was onstabiel, de geschiedenis werd in een hogere versnelling geschakeld. Revolutionaire omvorming leek toen geen ver toekomstperspectief, laat staan een droombeeld van een kleine, wereldvreemde minderheid. Bovendien leek de door de IVde Internationale eerder gemaakte globale analyse, met doorslaggevende inbreng van Mandel, over de zogenaamde dialectiek van de drie sectoren van de wereldrevolutie (de gedegenereerde arbeidersstaten, de imperialistische landen en de koloniale en halfkoloniale landen), in het licht van de toenmalige schokken op het mondiale toneel, een door de praktijk gelegitimeerde bevestiging van de superieure politieke analysecapaciteit van deze stroming en van haar voornaamste denker. Toen de as van Ernest Mandel enkele maanden geleden in aanwezigheid van een duizendtal mensen werd bijgezet nabij de Mur des Fédéres, op de begraafplaats Père Lachaise, was ik niet aanwezig. De leiders van het sindsdien bevrijde Vietnam waren druk in de weer om buitenlandse investeringen aan te trekken, in de Verenigde Staten liep het proces van O.J. Simpson op zijn laatste benen en even later zou de bijeenkomst van 1 miljoen zwarte mannen in Washington plaatsgrijpen, vanuit Chiapas stuurde een geïsoleerde guerrillaleider via Internet boodschappen rond, de Sovjet-Unie bestond niet meer en in haar brokstukken vierde de primitieve accumulatie van kapitaal hoogtij. In Italië, Frankrijk en België haalde de uiterste rechterzijde onrustbarende scores op de puinhoop van werkloosheid, onzekerheid en corruptie. Vanuit Leuven deed het boegbeeld van de Vlaamse sociaal-democratie kneuterige uitspraken over de verantwoordelijkheid van de 68-ers in wat hij de toenemende permissiviteit noemde; er was geen betere standplaats denkbaar om de roze morele herbewapening te leiden. De Berlijnse Muur is reeds jaren neergehaald, de muur van het geld staat meer dan ooit overeind.

De persoon van Ernest Mandel is onverbrekelijk verbonden met een halve eeuw intellectuele en militante geschiedenis van de revolutionaire beweging. Zijn theoretische en pedagogische productie was overweldigend en de ware kwantitatieve omvang ervan zal slechts over enige tijd duidelijk worden, wanneer geïnteresseerden een volledig zicht krijgen, niet alleen op de boeken en artikels die hij publiceerde, maar ook op zijn bijdragen in de interne documenten van de Vierde Internationale en zijn correspondentie. Hij was waarschijnlijk degene die het best vertrouwd was met het werk van Karl Marx, niet alleen met de economische dimensie ervan, maar met de totaliteit van zijn geschriften. Mandel beschouwde zich op de eerste plaats als een marxist. Ontelbaar zijn de momenten waarop hij zei en schreef: "Men kan een andere mening hebben, maar als men zich marxist noemt dan dient men...". Volgde een redenering, vaak geïllustreerd met de relevante citaten, die aangaf hoe Marx erover dacht. Ook de andere klassiekers van het marxisme hadden voor hem weinig of geen geheimen: Engels, Lenin, Trotsky, Gramsci, Boekharin, Preobrajenski en Luxemburg, die hij vaak met enige vertedering Rosa noemde. Soms kreeg men wel eens de indruk dat hij onbewust een overdonderende exegeet was, maar voor hem was het corpus van de vroegere geschriften de toetssteen voor een politieke praktijk. Aangezien hij zich in de eerste plaats beschouwde als een revolutionaire militant had hij zich ook op indrukwekkende wijze de geschiedenis van de internationale arbeidersbeweging eigen gemaakt. Geschiedenis was trouwens zijn eerste intellectuele liefde: hij had zich bij het begin van de oorlog voor die discipline laten inschrijven aan de Université Libre de Bruxelles, maar diende om begrijpelijke redenen zijn studie te onderbreken. Hij verslond misdaadverhalen en luisterde veel naar muziek, hij volgde de Vlaamse literatuur en hield daarbij in het bijzonder van Louis Paul Boon. Ik herinner mij het enthousiasme waarmee hij over diens Geuzenboek sprak. En Ernest kon soms bijzonder enthousiast zijn. Met zijn stralende ogen en zijn bulderende lach kreeg hij dan iets kinderlijks over zich: emoties die ongeschonden waren gebleven. Misprijzen was hem niet vreemd maar ik heb hem nooit hooghartig geweten. Los van dat alles dien ik te bekennen dat hij eigenlijk de nieuwsgierigste mens was die ik heb ontmoet.

Niet zelden werd Mandel, ook in eigen rangen, een wat exuberant optimisme toegemeten. De anekdote over zijn lapsus tijdens een voordracht, toe hij zei dat "de revolutie voor het einde van de week... excuseer, het einde van de eeuw" zou plaatsvinden wordt nog steeds op al dan niet meewarige toon verteld. Steeds was er wel ergens in de wereld een nieuwe rebellie, een nieuwe staking, een nieuwe goeddraaiende afdeling van de Vierde Internationale, die het revolutionaire vuur brandend konden houden. Was Mandel een onverbeterlijke en daardoor wereldvreemde optimist in een cynische wereld van eigenbelang? Een politieke globetrotter in een gesloten circuit van gelijkgezinden of momentaan revolterende sociale groepen, een voorbeeld van hoog intelligent tunnelzicht? Was hij de leider der laatste Mohikanen, die onwrikbaar geloofde in de onvermijdelijkheid van de zegevierende socialistische revolutie? Niet helemaal.

Iedereen die hem gelezen, maar vooral gehoord of gekend heeft, was onder de indruk van zijn gedrevenheid, zijn enthousiasme en zijn onvoorwaardelijke intellectuele inzet. Maar die gedrevenheid mag niet verward worden met optimisme. En indien er al van dat laatste sprake zou zijn dient het in zijn juiste context geplaatst te worden. Mandel was bijzonder pessimistisch over de maatschappelijke en ecologische consequenties van de kapitalistische productiewijze. In 1981 formuleerde hij dat pessimisme als volgt: "Juist als een functie van de ontaarding van het kapitalisme, stellen we steeds meer verschijnselen vast van culturele neergang, van achteruitgang op de terreinen van de ideologie en het eerbiedigen van de mensenrechten, naast de ononderbroken opeenvolging van veelvormige crisissen waarmee die ontaarding ons zal confronteren (ons reeds heeft geconfronteerd). De barbarij, als een mogelijk resultante van de ineenstorting van het systeem is vandaag een concreter en preciezer perspectief dan in de twintiger en dertiger jaren. Zelfs de gruwelen van Auschwitz en Hiroshima zullen verbleken bij de gruwelen waarmee een verderschrijdende neergang van het systeem de mensheid zullen confronteren." (2) En op het eind van de jaren tachtig formuleert Mandel het zo mogelijk nog krachtiger: "het kapitalisme nadert steeds meer de limiet van zijn aanpassingsvermogen. De periodieke omvorming van de productiekrachten in vernietigingskrachten wordt steeds meer een permanente omvorming." (3) Hij roept daarbij het beeld op van de vier ruiters van de Apocalyps: de dreiging van de uitroeiing door de oorlog; de dreiging van de vernietiging van het milieu; de dreiging van massale hongersnood in de Derde Wereld; de dreiging van de "duale" maatschappij, de terugkeer van grootscheepse armoede en de erosie van de democratische vrijheden in het imperialistische centrum.

Op basis van deze uitspraken kan men dus niet beweren dat Mandel een optimistische kijk had op de toekomst. De inherente destructieve kracht van de veralgemeende winst- en wareneconomie stonden hem zeer scherp voor ogen. Men zou kunnen opwerpen dat dit pessimisme het resultaat was van een onuitgesproken persoonlijke politieke balans: enerzijds de ontegensprekelijke fouten die Mandel heeft gemaakt in het inschatten van een aantal ontwikkelingen (waarvan de voornaamste dan zijn de mogelijkheid tot "zachte" overgang van het Franco-regime naar een parlementaire democratie in Spanje, en de evolutie in de Sovjet-Unie onder en na Gorbatsjov) (4), anderzijds de vaststelling dat de uitbouw van de Vierde Internationale, de opbouw van een internationale revolutionaire massapartij, niet geslaagd was. Die interpretatie lijkt mij oppervlakkig en getuigt van weinig kennis zowel over de rol die Mandel zichzelf aanmat als over een basisopvatting van het trotskisme (en ik gebruik deze term hier met opzet). Maar laten we dit terrein definitief verlaten en de knoop doorhakken: het probleem stellen in termen van "optimisme" versus "pessimisme" brengt ons niet verder. Het is interessant om Mandels beoordeling over wat ons eventueel te wachten staat, te vergelijken met de aanvangswoorden van een funderende tekst van het trotskisme, namelijk "De doodstrijd van het kapitalisme en de taken van de Vierde Internationale". Deze tekst, die ook het overgangsprogramma wordt genoemd en dateert uit 1938, een jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, begint met de volgende evaluatie: "Het belangrijkste kenmerk van de algemene politieke toestand op wereldvlak is de historische crisis van de proletarische leiding. De economische voorwaarden voor de proletarische revolutie hebben reeds lang het hoogste punt van rijpheid bereikt, dat onder het kapitalisme bereikt kan worden. De productieve krachten van de mensheid zijn opgehouden te groeien. Nieuwe uitvindingen en nieuwe technische vooruitgang brengen geen verhoging van de materiele rijkdom meer met zich mee. In de sociale crisis van heel het kapitalistische systeem leggen conjuncturele crisissen de massa's steeds zwaardere ontberingen en steeds meer leed op. De groeiende werkloosheid verdiept op haar beurt de crisis van de staatsfinanciën en ondergraaft de ontredderde valuta's. Democratische evenals fascistische regeringen tuimelen van het ene bankroet in het andere." (5)

Deze stelling, geschreven in een heel andere periode, bevat niet weinig vergelijkingspunten met de huidige toestand: geringe groei van de productiekrachten (met uitzondering van een aantal Aziatische landen), massale werkloosheid (zij nog het geenszins op dezelfde schaal), crisis van de overheidsfinanciën en monetaire instabiliteit, toenemende ongeloofwaardigheid van het leidende politieke personeel. De analogie kan nog aangevuld worden met de opgang van uiterst rechts (zij het evenmin op dezelfde schaal). Die gelijkenis is mijns inziens geenszins toevallig.

Mandel stelde dat zijn eigen bijdrage tot de marxistische economische theorie zich beperkte tot een specifiek punt: het verstrekken van een bijkomend tijdskader (de lange golven van de kapitalistische ontwikkeling) in de verklaring van de cyclische aard van de kapitalistische productie en van de onvermijdelijkheid van overproductiecrisissen (6). Zoals bekend formuleerde hij zijn interpretatie van de lange golventheorie voor het eerst in zijn in 1972 verschenen doctoraatsverhandeling "Der Spätkapitalismus. Versuch einer marxistischen Erklärung." (7) Zowel Trotsky als Mandel schreven hun beoordeling neer in de neergaande fase van een lange golf. Die timing verklaart de nadruk die gezegd wordt, niet alleen op de destructieve "impulsen" van de kapitalistische productiewijze, maar ook op de gelijklopende ontaardingsverschijnselen en de dreigende gevolgen voor de mensheid.

Het dient gezegd dat wanneer men zich beweegt binnen het conceptueel kader van het "orthodoxe" marxisme er uiteraard een bijkomend probleem van periodisering ontstaat. Voornamelijk onder invloed van Lenins analyse van het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme en van diens stelling dat vanaf het ontstaan van de imperialistische fase, het kapitalisme historisch gezien op zijn laatste benen liep (8), werd een mijns inziens irrelevante fasering ingevoerd, op een onuitgesproken politieke en zelfs propagandistische basis. Mandel heeft daarmee, vanuit zijn orthodoxie (of dient hier gezegd: vanuit zijn revolutionair oecumenisme), geworsteld bij het benoemen van zijn magnum opus: "In de eerste plaats gebruiken wij het begrip 'laatkapitalisme' niet in de zin van een 'wezenlijk nieuw soort' kapitalisme, dat de analytische resultaten van Marx' Kapital en Lenins Imperialismus achterhaald zou doen lijken. Net zoals voor Lenin de analyse van het imperialisme slechts mogelijk was op basis van Das Kapital en als bevestiging van de algemene, door Marx uiteengezette wetmatigheid van de kapitalistische productiewijze, is voor ons de poging tot een marxistische analyse van het laatkapitalisme slechts mogelijk als bevestiging van Lenins imperialisme-analyse. De periode van het laatkapitalisme is geen nieuw tijdperk in de kapitalistische ontwikkeling, maar slechts een verdere ontwikkeling van het imperialistische, monopolie-kapitalistische tijdperk. Dat houdt in, dat de door Lenin beschreven kenmerken van het imperialistische tijdperk in het laatkapitalisme hun geldigheid behouden. Ten tweede moeten wij met spijt vaststellen, dat wij voor deze historische periode geen betere naam hebben kunnen vinden dan de - onbevredigende, want chronologische en niet synthetische - term 'laatkapitalisme'." (9)

Het onvermogen van Mandel om een passende benaming te bedenken lijkt mij geenszins voort te vloeien uit een gebrek aan inspiratie. De vraag die zich opdringt, en die hij zelf niet beantwoordt, ja zelfs niet stelt, luidt: waarom vond hij geen betere term? Het antwoord zou wel eens zeer eenvoudig kunnen zijn: omdat er geen nieuwe nodig is. In Mandels opdeling hebben we dus te maken met een laatkapitalistische periode, die deel uitmaakt van het imperialistische tijdperk, dat op zijn beurt onderdeel is van, ja waarvan? Van de kapitalistische era? Ik schrijf dit zonder enige vorm van ironie want ik meen dat we hier te maken hebben met een reëel methodologisch probleem. Indien men Lenins bekende "definitie" van het imperialisme bekijkt, stelt men vast dat het hier in feite gaat om een momentopname in de concrete werking van de kapitalistische productiewijze op wereldvlak. Sommige elementen van die definitie gelden nog steeds omdat ze de, trouwens door Marx reeds doorgevoerde, concrete toepassing vormen van de interne dynamiek van die productiewijze (concentratie en centralisatie van kapitaal), andere zijn wegens hun conjuncturele aard voorbijgestreefd (de territoriale opdeling van de wereld tussen de grootste kapitalistische machten). Het gaat mij er hier niet om, vanuit een primitief soort structuralisme, te ontkennen dat de verschillende sociaal-economische formaties die gedetermineerd worden door de kapitalistische dynamiek een geschiedenis hebben. Maar Mandel heeft nooit verklaard welke benaming men zou hebben dienen te gebruiken voor de periode tussen het einde van de negentiende eeuw en de Tweede Wereldoorlog, zeg maar, de "eerste periode van het imperialisme". Meer nog, waarin die eerste periode dusdanig verschilde van de volgende dat zich een nieuwe onderverdeling opdrong.

De (controversiële) stelling die ik hier dus naar voren schuif is, dat er binnen het marxistische analysekader geen plaats is voor wat ik "hybride intermediaire niveaus" (imperialisme, laatkapitalisme) zou willen noemen, niveaus die een combinatie vormen van de fundamentele dynamiek van de kapitalistische productiewijze met de reële historische ontwikkeling. Hoewel misschien overbodig, wens ik toch uitdrukkelijk te stellen dat ik met deze stelling geen afbreuk doe aan de uitzonderlijke rijkdom van Mandels "Laatkapitalisme".

Mijn probleem betreft een ander domein van Mandels ideeëngoed, maar uiteraard niet alleen van het zijne. In zijn artikel "Situation et avenir du socialisme", vertrekt hij van de vaststelling dat "de crisis van het socialisme een onbetwistbaar feit is". Hij definieert kort socialisme als een ideeën- en actiebeweging die met een samenhangend project de burgerlijke maatschappij tracht te vervangen door een radicaal verschillende en fundamenteel betere. Hij omschrijft de crisis als volgt: "Om een significant voorbeeld te geven: toen de grote economische crisis van de dertiger jaren uitbrak, was het quasi-unanieme antwoord van de hele socialistische beweging: 'Tegen de kapitalistische crisis, economische planning (socialistisch, democratisch, nationaal, naargelang de bijzondere stroming)'. Thans, in de lange kapitalistische economische depressie, die uitbrak in het begin van de jaren zeventig en die verre van afgelopen is, geeft de grote meerderheid van de stromingen van kaders en militanten die zich op het socialisme beroepen, zowel in het Westen als in het Zuiden en het Oosten van onze planeet, dit antwoord niet meer, of ze geven het pro forma, met weinig overtuiging. De stroming waartoe ik behoor geeft het nog met grote overtuiging, weze het met preciseringen die onbekend waren in de periode 1930-1955. Maar die stroming maakt zich geen enkele illusie. Ze vertegenwoordigt voor het ogenblik slechts een kleine minderheid. De crisis van het socialisme is dus voor alles de crisis van de geloofwaardigheid van het socialistische project. Vijf generaties socialisten en drie generaties arbeiders werden bewogen door de diepe en onwankelbare overtuiging dat het socialisme zoals we het definieerden mogelijk en noodzakelijk was. De huidige generatie is er niet meer van overtuigd dat het mogelijk is. Ze staat bovendien, minstens gedeeltelijk, sceptisch tegenover zijn noodzaak en nut. Het gaat hier dus werkelijk om een diepe crisis." (10)

Mandel ontwikkelt in het artikel drie centrale thesissen: 1. De crisis van het socialisme is in essentie een crisis van de praktijk van de socialisten. 2. Het kapitalisme nadert steeds meer de limiet van zijn aanpassingsvermogen. De periodieke omvorming van de productiekrachten in vernietigingskrachten wordt steeds meer een permanente omvorming. 3. De arbeidersklasse, in de marxistische betekenis van het woord, blijft de enige sociale kracht in de wereld die over het nodige potentieel beschikt om het kapitalisme uit te schakelen... De historische lange termijntrend, die van de volgende decennia waarvan men het profiel kan onderkennen, gaat in de richting van haar versterking en toenemende homogenisatie en niet in de richting van haar verzwakking of ontbinding.

Men dient Mandels denken over de "objectieve" potentiële kracht van de arbeidersklasse niet te simplificeren. Hij is niet blind voor een herschikkingen die zich voordoen, en die het resultaat zijn van de grote geografische en sectoriële mobiliteit van het kapitaal. Evenmin gaat het erom te ontkennen dat fundamentele tegenstellingen blijven bestaan tussen werkgevers en werknemers, de klassenstrijd is niet verdwenen. Maar tegelijkertijd dient men vast te stellen dat Mandels analyse van de arbeidersklasse en haar revolutionair potentieel onvoldoende rekenschap afleggen van de reële ontwikkeling. Zijn stelling dat de arbeidersklasse niet alleen groter in aantal maar ook homogener is geworden, houdt mijns inziens geen stand.  Ik wijs er terloops op dat Mandel steeds een "onderbouwdefinitie" van het begrip arbeidersklasse heeft gehanteerd: "allen die economisch verplicht zijn hun arbeidskracht te verkopen" (11). Problemen van zelfbewustzijn als individu behorende tot een groep in een bepaald bedrijf, behorende tot een bepaalde bedrijfstak, tot een maatschappelijke klasse op nationaal en internationaal vlak, problemen van programmatorische en organisationele aard..., behoren dus strikt tot wat hij de "subjectieve factor" noemt, het zijn "partieel autonome variabelen". Wanneer Mandel in het hierboven aangehaalde citaat stelt dat de historische trend in de richting gaat van "versterking en homogenisatie", kan hij met "homogenisatie" slechts twee dingen bedoelen: ofwel dat op wereldschaal steeds meer mensen hun arbeidskracht dienen te verkopen, en in dat geval zijn versterking en homogenisatie tautologisch; ofwel dat de voorwaarden waaronder ze hun arbeidskracht verkopen trendmatig eenvormiger worden. Mandel toont dit geenszins aan en m.i. is de numerieke uitbreiding van de arbeidersklasse sinds 150 jaar gepaard gegaan met een toenemende differentiatie van werkomstandigheden, kwalificatie, loonniveau, sociale zekerheid. Deze differentiatie is de afgelopen vijftien jaar ongetwijfeld versneld ingevolge de verslechtering van de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal. De dualisering van de samenleving, waar ook Mandel trouwens herhaaldelijk op gewezen heeft, zet zich door, het opnieuw opduiken van een "industrieel" reserveleger (massale werkloosheid) en de spectaculaire toename van de precaire werkgelegenheid vormen de twee belangrijkste elementen van deze dualisering. Ongetwijfeld wordt die "recente" differentiatie in de hand gewerkt door de aanslepende neergaande lange golf. Maar indien we de opvatting van Mandel over de omslag van neergang naar opgang volgen, garandeert niets "endogeens" aan de dynamiek van de kapitalistische productiewijze een nieuwe opgang. Bovendien dient men rekening te houden met de seculaire uitwerking van de kapitalistische dynamiek op de samenstelling van de arbeidersklasse. Op dat vlak ligt de toekomst in elk geval volkomen open. En op het ogenblik ziet die er niet rooskleurig uit.

Volgens de tweede en derde centrale thesis van Mandel is de socialistische revolutie (het vervangen van de burgerlijke samenleving door een radicaal verschillende en fundamenteel betere) niet alleen noodzakelijk en nuttig, doch ook mogelijk (nooit heeft hij de stelling van de onvermijdelijkheid vooropgesteld). Het potentieel (de arbeidersklasse) is wezenlijk onaangetast. Dit brengt ons bij een kapitaal probleem in de analyse van Mandel en het trotskisme. In het artikel waarop we ons hier baseren, zoals bij vele andere gelegenheden, heeft Mandel gehamerd op de enorme historische verantwoordelijkheid van het reformisme (en het neo-reformisme) voor het uitblijven van revolutionaire omwentelingen. "De crisis van het socialisme is in essentie een crisis van de praktijk van de socialisten: dat is onze eerste centrale stelling. Ze is het product van het historische bankroet, deels van het stalinisme en het poststalinisme, deels van het bankroet van de sociaal-democratie, met inbegrip van de varianten van het reformistisch gradualisme (eurocommunisme, kleinburgerlijk nationalisme in de Derde Wereld)." (12)

Deze opvatting ligt volledig in de continuïteit van Trotsky: "Al het gepraat, dat de historische voorwaarden voor het socialisme nog "niet rijp" zouden zijn, is slechts een product van de onwetendheid of van bewust bedrog. De objectieve voorwaarden voor de proletarische revolutie zijn niet slechts "rijp", maar zijn al aan 't rotten. Zonder sociale revolutie en wel in de eerstvolgende historische periode, wordt de hele menselijke beschaving met een catastrofe bedreigd. Alles hangt of van het proletariaat, d.w.z. in de eerste plaats van haar revolutionaire leiding. De historische crisis van de mensheid is terug te voeren op de crisis van haar revolutionaire leiding." (13)

De politieke klassenstrijd in de kapitalistische periode duurt nu reeds meer dan 150 jaar, vanaf de embryonale revolutionaire opstoot van 1848, over de Parijse Commune in 1871, de strijd voor het algemeen stemrecht en de achturendag op het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw, de Russische revoluties van 1905 en 1917, de revolutionaire periode in Duitsland en Centraal-Europa tussen 1918 en 1923, de Spaanse ervaring van de dertiger jaren, de West-Europese naoorlogse jaren, Frankrijk en Italië op het eind van de jaren zestig, Chili in het begin en Portugal in het midden van de jaren zeventig. We hebben alleen de hoogtepunten geselecteerd, de momenten waarop de prerevolutionaire of de revolutionaire crisis en het probleem van de "dubbele macht" daadwerkelijk op de politieke agenda stonden, waar de economische en politieke hegemonie van de heersende klasse op het spel stond. De balans is duidelijk: de kapitalistische productiewijze heeft nooit tevoren een dergelijke horizontale (geografisch) en verticale (de sferen van het maatschappelijk leven) uitbreiding gekend. Van Rusland tot China en van Albanië tot Vietnam woedt de primitieve accumulatie van kapitaal (met haar onvermijdelijke compagnon, de misdaad, die achter elk groot fortuin schuilt, zoals Balzac schreef), bijna alles en bijna iedereen is te koop, de wereld verschijnt meer dan ooit als een reusachtige opeenstapeling van koopwaren.

Deze ontwikkeling werd door Mandel niet alleen niet voorzien, ze werd in sommige gevallen zelfs resoluut uitgesloten: "Welke richting gaat de USSR uit onder Gorbatsjov? Wat zijn de mogelijke uitwegen van de omvormingen die momenteel in dat land aan de gang zijn? Laten we voorafgaandelijk de eventualiteit van het herstel van het kapitalisme in de USSR uitsluiten, weze dat net "spontaan" of door een verborgen agenda van Gorbatsjov of door de volkswil zou gebeuren. Geloven in een "spontane" herinvoering van het kapitalisme, uitsluitend ingevolge het cumulatieve resultaat van de herprivatisering van sommige economische sectoren, de uitbreiding van de marktmechanismen en de druk van de wereldmarkt, betekent dat men op ontoelaatbare wijze de autonome rol van de politieke factor, de Staat en de sociale krachten, in de contrarevoluties uitsluit. Zoals het kapitalisme niet geleidelijk kan worden afgeschaft, kan het ook niet geleidelijk worden hersteld." (14)

De centrale stelling over de historische verantwoordelijkheid van de stalinisten, de neostalinisten en de sociaal-democraten in het afremmen, stukbreken, verraden van het revolutionaire proces tijdens cruciale momenten in de politieke klassenstrijd, zowel als in de praktijk van de dagelijkse klassenstrijd (de wankele balans van de krachtsverhoudingen), stelt onontkoombaar het probleem van de stelling die er als het ware het spiegelbeeld van vormt: de historische verantwoordelijkheid van de revolutionaire militanten en van de arbeidersklasse in haar geheel in het onvermogen om zich aan deze greep te ontworstelen. In een recent verschenen boek dat voltooid werd enkele maanden voor het overlijden van Ernest Mandel, stelt een leidend lid van de Vierde Internationale het probleem op zeer pregnante wijze: "Men vindt inderdaad in sommige teksten van Trotsky zelf de extreme verscheurdheid tussen het herhaald uitgesproken geloof in de objectieve wetten en de catastrofale profetieën enerzijds, en anderzijds de pathetische zwakte van de subjectieve factor, die zo beslissend is dat de crisis van de mensheid wordt teruggevoerd tot "de crisis van haar revolutionaire leiding" (Overgangsprogramma). Bij Mandel vindt men deze soms tot het uiterste opgevoerde scheiding terug tussen de overrijpheid van de objectieve voorwaarden en het tot wanhoop leidende bankroet van de subjectieve factor. Een dergelijke aanpak is beladen met onoverwinnelijke theoretische moeilijkheden. Indien de objectieve voorwaarden zo gunstig zijn, hoe kan men dan verklaren dat ze ook niet, al was het maar gedeeltelijk, de voorwaarden tot oplossing van de subjectieve crisis van de leiding hebben opgeleverd? De uitleg glijdt onvermijdelijk af naar een politionele voorstelling van de geschiedenis, die gekweld wordt door de steeds terugkerende figuur van het verraad, waarbij de gunstigste gelegenheden gesaboteerd worden door trouweloze leidingen en waar de naaste bondgenoot steeds de ergste potentiële vijand is... En indien de oppositie de draagster is van een revolutionaire oplossing voor de crisis van de leiding, hoe kan men dan verklaren dat ze niet meer successen heeft behaald, tenzij door een uitzichtloze verslechtering van de objectieve voorwaarden? Aldus gesteld, is de cirkel van het objectieve en het subjectieve hopeloos vicieus." (15)

Met die gigantische moeilijkheid heeft Mandel gedurende een halve eeuw geworsteld. Hij heeft zijn ganse militante leven besteed aan de poging om er een oplossing voor te vinden. Er dient gezegd dat van bij de aanvang de stukken zeer slecht stonden op het schaakbord: de Vierde Internationale werd in 1938 opgericht als een wanhoopsdaad, tijdens de donkerste jaren van de twintigste eeuw. Het was van bij de aanvang een kleine, marginale organisatie, sterk gericht op, theoretische activiteit en in haar beginjaren in Europa geteisterd door de verwoestende effecten van de wereldoorlog, vervolgd zowel door het fascisme als door het stalinisme. Maar in de halve eeuw die verstreken is sinds het einde van de wereldoorlog, kon die Internationale, doorheen alle crisissen van het kapitalisme en de arbeidersbeweging, haar ambitie niet waarmaken om uit te groeien tot een geloofwaardige alternatieve stroming voor een substantieel deel van de arbeidersklasse, ook niet voor haar nieuwe generatie. Afsplitsingen en zware interne discussies hebben haar mogelijke slagkracht niet gediend.

Niemand kan voorzien hoe de wereld zich in de volgende jaren, laat staan de volgende decennia, zal ontwikkelen. Het productieve en speculatieve kapitaal dat zich steeds meer op wereldvlak doorzet, vindt op zijn weg geen internationaal denkende en handelende arbeidersbeweging. Ook sociaal-democratische politici haasten zich om te verkondigen dat de macht van "de politiek" sterk afgebrokkeld is, hun defaitisme kan slechts tot nog meer demoralisatie leiden. Academici, die zich tot de linkerzijde bekennen, vinden "nieuwe" referentiekaders uit om de maatschappelijke tegenstellingen te "verklaren" en ''beleidslijnen" aan te geven. Het levende "collectieve geheugen" van de arbeidersklasse, waartoe Mandel en de zijnen zoveel hebben bijgedragen om het trachten te behouden, dreigt weg te glijden in duistere archieven en bibliotheken. Maar het vervagen en afsterven van dat geheugen wil niet zeggen dat er een schone lei in de plaats komt, het betekent grootschalige sociale en politieke lobotomie. De geschiedenis wordt verleden: brochures verworden tot stof en verkleurde affiches worden iconen. Welke machtige arm zal dat ongenadige raderwerk stoppen? .


(1) Met dank aan Marcel van der Linden.

(2) Ernest Mandel, Introduction to Volume III of "Capital", Penguin Books in association with New Left Review, 1981, p.89.

(3)Ernest Mandel, Situation et avenir du socialisme, in Revue de Débat Politique, Vol. 1, n°1, p.89.

(4) "Ongetwijfeld hebben Trotsky, Rosa Luxemburg en vele andere revolutionairen, te beginnen bij Marx zelf, zich soms zwaar vergist met betrekking tot prognoses op korte termijn. De fundamentele oorzaak van dergelijke vergissingen is dat het bij het bepalen op korte termijn van het verloop der gebeurtenissen naast de grote historische tendensen een oneindig aantal bijkomstige factoren komen kijken, die niet alleen niet in een exhaustieve analyse kunnen geïntegreerd worden maar die men bij gebrek aan volledige informatie zelfs niet vooraf kan kennen... Waarom ontstaat er desondanks voortdurend interferentie tussen de wil om korte termijnprognoses te maken en de algemene functie van de marxistische analyse die vooral bestaat uit het blootleggen van de grote krachtlijnen van de historische ontwikkeling? Die interferentie vloeit min of meer onvermijdelijk voort uit de functie van de revolutionaire politiek. In de mate waarin ze greep wil hebben op het reële, d.w.z. de werkelijkheid wil veranderen, is ze verplicht te handelen in het kader van een reeks eventualiteiten op korte en halflange termijn om de onmiddellijke actielijnen te kunnen bepalen.", Ernest Mandel, Actualité du trotskysme, in: Critique Communiste, nr. 25, novembre 1978, p.6.

(5) L. Trotsky, "Het Overgangsprogramma", RAL-schrift nr. 15, Gent, 1978, p.25.

(6) Ernest Mandel, "Partially independent variables and internal logic in classical Marxist economic analysis", in: Social Science Information, Vol. 24, n° 3, 1985, p.489.

(7) De geautoriseerde Nederlandse vertaling, tevens deels aangevulde versie, verscheen in 1976 bij Van Gennep in Amsterdam. Zijn opvattingen dienaangaande werden verder uitgewerkt in "Long waves of capitalist development", Cambridge University Press, 1980, en in Alfred Kleinknecht, Ernest Mandel & Immanuel Wallerstein (ed.), "New Findings in Long-Wave Research", New York, St. Martin's Press, 1992, pp.316-338. De lange golven placht men destijds ook wel aan te duiden als Kondratiev-cycli. Deze Russische economist was echter geenszins de eerste die het probleem op ernstige wijze heeft benaderd, zoals iedereen die de materie ietwat volgt ondertussen weet. Professor Marc Eyskens schreef echter onlangs nog de volgende diepzinnige beschouwing: "Economen worden wel eens bekoord door de bevreemdende periodiciteit van de Kondratiev-cyclus, die de trendbeweging uitsmeert over een periode van vijftig jaar, waarbij fasen van economische opgang en neergang telkens goed zijn voor ongeveer 25 jaar. Dit alles lijkt mij echter veel te esthetisch verantwoord om waar te zijn.", Mark Eyskens, "De Grote Verjaring. Van de twintigste eeuw naar het derde Millennium", Tielt, Lannoo, 1994, p.22. Voor een al dan niet esthetisch verantwoorde geschiedenis van de theorie verwijs ik naar de doctoraatsverhandeling van Jan Reijnders, "The enigma of long waves", Utrecht, 1988, pp.1-70.

(8) "Uit alles wat in dit boek werd gezegd over de economische essentie van het imperialisme, volgt dat we het dienen te beschouwen als een kapitalisme in overgang, of, preciezer uitgedrukt, als een zieltogend kapitalisme." V. Lénine, "L'impérialisme, stade suprême du capitalisme", in: Oeuvres, Tome 22, Editions Sociales, Paris-Editions en langues étrangères, Moscou, 1960, p. 325. De kwalificatie "doodstrijd van het kapitalisme" in de titel van het overgangsprogramma staat uiteraard in nauw verband met die opvatting van een "zieltogend kapitalisme".

(9) Ernest Mandel, "Het laatkapitalisme", p. 7.

(10) Ernest Mandel, zie voetnoot 2, p.80.

(11) Ernest Mandel, ibidem, p. 93. Marx zelf heeft geen systematisch uitgewerkte theorie over de maatschappelijke klassen geschreven. Zoals bekend breekt het manuscript van Das Kapital af na anderhalve bladzijde van de 52ste hoofdstuk, dat als titel draagt: De klassen. Mandel zelf wijst erop dat Marx niet altijd eenduidig is geweest: "De categorie van de 'klasse an sich' sluit aan bij het zogenaamde klassenbegrip bij Marx, volgens welk een maatschappelijke laag wordt bepaald door haar objectieve plaats in het productieproces, onafhankelijk van het niveau van haar bewustzijn. (In het Communistisch Manifest en in de politieke geschriften van 1850-1852 had de jonge Marx een subjectief klassenbegrip aangehangen, dat er van uit gaat, dat de arbeidersklasse slechts door haar strijd, d.w.z. door een minimum aan zelfbewustzijn tot klasse wordt...), Ernest Mandel, "Lenin en het probleem van het proletarisch klassenbewustzijn", Fond Lesoil, Gent, 1977, p.16. Een van de meest briljante verdedigers van de "Masse fur sich"-thesis is E.P. Thompson. Zie bvb.: "Klassenformaties ontstaan op het snijpunt van determinering en zelfactiviteit: de arbeidersklasse 'maakte zichzelf evenzeer als ze gemaakt werd'. We kunnen niet 'klasse' hier en 'klassenbewustzijn' daar zetten, als twee gescheiden entiteiten, waarbij de ene zou volgen uit de andere, aangezien beiden dienen samengenomen te worden -de ervaring van determinering en het daarmee op bewuste wijze 'omgaan'." En: "Volgens een opvatting (die gedeeld wordt door de meeste marxistische historici) ontstaan klassen omdat mannen en vrouwen, in bepaalde productieverhoudingen, hun tegenstrijdige belangen onderkennen en beginnen te strijden, denken en waarderen in klassentermen: het proces van klassenvorming is dus een proces van zichzelf maken (self-making), maar onder 'gegeven' voorwaarden.", E.P. Thompson, "The poverty of theory & other essays", London, Merlin Press, 1980, pp. 298-299. Zie ook het voorwoord van zijn prachtig boek "The making of the English working class", Harmondsworth, Pelican Books, 1968 (1963), pp.9-11.

(12) Ernest Mandel, "Situation et avenir du socialisme", o.c., p. 80.

(13) L. Trotsky, Het overgangsprogramma, o.c., p. 26.

(14) Ernest Mandel, Où va l’URSS de Gorbatchev?, Editions La Brèche, Paris, 1989, p. 20.

(15) Daniel Bensaïd. "La discordance des temps. Essais sur les crises, les classes, l'histoire", Les Editions de la Passion, Paris, 1995, p. 180, nr. 30.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique