Op
20 juli 1995 overleed Ernest Mandel te Brussel. Met hem verdwijnt niet
alleen de voornaamste leider van de Vierde Internationale, maar ook een
groot marxistisch theoreticus die zijn politiekorganisatorisch
engagement wist te verzoenen met een onafhankelijkheid van geest die
borg stond voor zijn intellectuele creativiteit.
Ernest
Mandel definieerde zichzelf nooit anders dan als een
revolutionair militant van de arbeidersbeweging. Als
onvergelijkbaar opvoeder in de traditie van Plekhanov en
Kautsky, buitengewoon redenaar voor een massaal publiek en
onvermoeibaar propagandist naar het voorbeeld van Rosa, groot
theoreticus in rechtstreekse dialoog met Marx, lag zijn diepste
verzuchting in de opbouw en de leiding van een organisatie, de
Vierde Internationale, waarmee hij de politieke en
organisatorische vraagstukken van de socialistische
wereldrevolutie aanpakte, in de lijn van Lenin en Trotski.
Jeugd
en familietraditie
Ernest
Mandel wordt geboren in april 1923, het jaar waarin - met een
onomkeerbare nederlaag - de Duitse revolutionaire periode
afgesloten wordt; een periode die ontstond bij het einde van de
eerste wereldoorlog. Zijn ouders wonen reeds in ballingschap te
Antwerpen. Maar voor de geboorte verkiezen ze Frankfurt dat ze
beter kennen. Economische crisis, opgang van het fascisme,
oorlogsdreiging en de ellende in de volkswijken doen de jonge
Ernest zijn kamp kiezen: van de arbeidersklasse en de
onderdrukten. Hierbij wordt hij geholpen door de familietraditie
die communistisch, democratisch en revolutionair is.
Zijn
vader, Henri, is een fervent tegenstander van de oorlog en
verlaat Duitsland om zich naar Nederland te begeven. Daar
ontmoet hij Wilhelm Pieck (later leider van de KPD en hoog
gezagsdrager in de DDR). Bij de val van de Keizer in november
1918 keren ze samen terug naar Duitsland. In Berlijn werkt Henri
als journalist voor het pas door de bolsjewieken opgerichte
persagentschap. Als lid van de Duitse KP geraakt hij bevriend
met Karl Radek die door Lenin en Trotski uitgestuurd is als
commissaris in dienst van de pas ontluikende Duitse revolutie.
De moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht treft hem zo diep
dat hij als balling naar België vertrekt. Zonder militant
engagement blijft hij zich interesseren voor een wereld die
wankelt bij de machtsgreep van Hitler (januari 1933) en de
doorbraak van Stalin.
Deze
dreigende actualiteit grijpt de jonge Ernest sterk aan. En het
is uiteraard zijn vader die hem - met zijn verleden - niet
alleen de dagelijkse gebeurtenissen verklaart, maar hem ook de
sterke marxistische theoretische en politieke traditie van de
Duitse arbeidersbeweging meegeeft.
Antwerpen
is in de jaren dertig een turbulente stad, geagiteerd door de
sociale strijd en door de politieke strijd tussen
sociaal-democraten, stalinisten en trotskisten binnen een
levendige arbeidersbeweging. Ernest frequenteert er de
voorhoede-arbeiders, massaleiders, vaak autodidacten, leden van
de RSP, de Belgische trotskistische organisatie. Daar bevindt
zich ook de kern van de Duitse afdeling van de Vierde
Internationale in ballingschap. Binnen deze microkosmos
ondergaat Ernest de koortsige internationalistische sfeer:
verwoede discussies, de aanmaak van een krant gericht aan de
Duitse arbeiders, het organiseren van de contacten met de
kameraden die in de clandestiniteit Hitler bekampen, de
schriftelijke contacten met Leon Trotski...
Zijn
onwrikbare band met het Duitse proletariaat wordt hier geboren,
samen met zijn geloof in de socialistische revolutie in
Duitsland, zijn nooit onderbroken dialoog met Rosa en Marx.
Wanneer in 1989-90 de stalinistische bureaucratie ten val komt,
situeert zijn grote hoop in een socialistische vernieuwing in de
DDR zich in deze continuïteit. Zijn overtuiging in 1944-45, dat
net als in 1918-23 het uur van de Duitse arbeidersklasse opnieuw
aangebroken is, vindt hier een rationele basis. Maar ook zijn
vermetelheid, tijdens de meest sombere oorlogsmomenten, wanneer
hij gearresteerd wordt bij het uitdelen van pamfletten aan
Duitse soldaten in bezet België en hij erin slaagt te
ontsnappen dankzij politieke discussies met zijn Duitse bewakers
die ex-leden van de verboden SPD en KPD blijken te zijn. Of nog
in 1945 wanneer
hij dankzij zijn internationalistische en revolutionaire
overtuiging ontelbare hindernissen overwint om zo snel mogelijk
zijn Belgische partijkameraden te vervoegen.
De
diepe wortels van zijn veelbesproken optimisme en zijn
menselijke warmte liggen daar, in de existentiële beproevingen
als adolescent en tegelijkertijd reeds militant. Ze liggen niet
in een naïef geloof in de goedheid van de menselijke ziel, noch
in de lezing van de filosofen van de Verlichting en evenmin in
een objectivistisch-idealistische interpretatie van het
marxisme.
Zeer
vroeg leert de ervaring hem dat de mensen - sterken en zwakken,
moedigen en lafaards, teneergeslagenen en gerevolteerden -
bereid zijn te strijden onder de harde sociale omstandigheden
van het kapitalisme en zo een politiek bewustzijn verwerven. En
dat de meest gemotiveerden en best georganiseerden mirakels
kunnen verrichten als ze zich verbinden met de arbeidersklasse
en de jeugd en een revolutionaire partij opbouwen die deze taken
op zich neemt.
Verzet
en nazi-kampen
In
1939 wordt Ernest lid van de Revolutionair Socialistische Partij
(RSP), de Belgische afdeling van de Vierde Internationale. De
RSP is er dan in geslaagd uit de marginaliteit te treden op de
opeenvolgende golven van grote sectoriële en interprofessionele
strijd en zich in te planten onder de mijnwerkers, de
metaalbewerkers en de dokwerkers. Maar in 1938 heeft de partij
sterk te lijden onder de weerslag van de nederlaag van de
arbeiders. In mei 1940 en juni 1941 wordt de partij nogmaals
hard getroffen, deze keer door de repressie.
Want
in tegenstelling tot een langdurig door allerhande stalinisten
aangewakkerde leugen neemt de trotskistische beweging van in het
begin actief deel aan het verzet tegen de nazi-bezetting. De
beweging betaalt er een zware prijs voor: een groot deel van de
leiding en het kader zal omkomen in de Duitse
concentratiekampen. Ernest wordt zelf tweemaal aangehouden.
Eerst tijdens het uitdelen van pamfletten aan Duitse soldaten
(hij wordt opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis
tussenstap tot deportatie naar Auschwitz, maar slaagt erin te
ontsnappen). Een tweede maal in maart 1944, na het verdelen van
pamfletten aan de Cockerill-fabrieken te Luik (hij wordt
veroordeeld tot dwangarbeid en naar een Duits werkkamp gevoerd).
Ook daar ontsnapt hij, wordt opnieuw gevat en in een ander
werkkamp opgesloten, waar hij in april 1945, dankzij de
bureaucratische verwarring die het wankelende Hitlerregime trof,
opnieuw ontsnapt.
Met
Abraham Léon in de leiding van de PCR
De
vernieuwing van de kaders die vanaf 1938 noodgedwongen ingezet
wordt, gebeurt rond de emblematische figuur van Abraham Léon.[1]
Deze jonge leider (geboren in 1918) zet de partij terug op
poten: oprichting van een clandestien apparaat, het herstellen
van de band met de cellen en de afdelingen, publicatie van ‘La
Voie de Lenine’, het uitbrengen van de eerste pamfletten. Léon
oriënteert zijn partij naar de strijd tegen de nazi-bezetting
en dit in twee richtingen: politiek werk naar de Duitse soldaten
toe (in samenwerking met de kameraden van de IKD, waaronder
Monat-Widelin die lid is van het Belgisch politiek bureau) en
een resoluut antichauvinistisch en antifascistisch verzet
waarvan de arbeidersklasse de as moet vormen. Want het
perspectief (van heel de Internationale) is de omvorming van de
oorlog in een socialistische revolutie op het Europese
continent, net als in 1914-18.
Vanaf
juli 1941 maakt Ernest deel uit van het Centraal Comité van de
RCP (ex-RSP) en in november 1943 neemt hij voor de eerste maal
deel aan een vergadering van het net opgericht Voorlopig
Europees Secretariaat en onmiddellijk daarop (februari 1944) aan
de eerste Europese Conferentie van de Vierde Internationale. Van
dan af zijn de twee pijlers van zijn activiteit de opbouw van
een revolutionaire partij in België en de (her)opbouw van de
Internationale. Tot op het einde van zijn leven zal hij
gelijktijdig aanwezig zijn in de Belgische en internationale
leiding, ook al voert zijn internationale activiteit vanaf de
jaren zestig de bovenhand.
Samen
met Abraham Léon legt hij onmiddellijk de door de Belgische
afdeling aangenomen resoluties over de actuele problemen voor
aan de leiding van de Vierde Internationale: ‘De taken van de
Vierde Internationale’ (februari 1942), een resolutie over het
nationale vraagstuk (over de politieke gevolgen van de Duitse
overheersing op de Europese imperialistische staten) en (eind
1943) een ontwerpresolutie ‘Over de revolutionaire liquidatie
van de imperialistische oorlog’.
Met
de intrede van Michel Pablo - waarvan de rol zich gedurende de
jaren ‘40 en ‘50 zal bevestigen - wordt de Europese sector
van de leiding van de Internationale heropgebouwd. Hier komt
brutaal een einde aan wanneer de fascistische laars ons opnieuw
treft met de arrestaties van Abraham Léon en Marcel Hic (beiden
zullen in de kampen omkomen) en van Ernest Mandel (maart 1944,
vrij in april 1945). Drie korte jaren volstonden Abraham Léon
om zijn strijdmakkers - waaronder in de eerste plaats zijn
vriend Ernest - zijn brede visie over de samenleving en de
arbeidersbeweging, zijn militante geest en zijn revolutionair
optimisme door te geven. “Achter elke reden om te wanhopen,
moet men redenen van hoop ontdekken.” Met deze woorden brengt
de jonge Ernest hulde aan zijn kameraad en vriend.[2]
Belgische
arbeidersbeweging 1939-1965: fundamentele ervaring
Her
persoonlijk engagement van Mandel in de Belgische
arbeidersbeweging - sinds het begin van zijn militant leven in
1939 tot in 1965 - vormt een uitermate vruchtbare ervaring, het
levert hem enkele van zijn voornaamste politieke stellingen op,
het versterkt zijn militante houding op het terrein en het vormt
zijn opmerkelijk vermogen tot theoretische veralgemening, zelden
abstract, nooit pedant.
Vanaf
1943-44 ontwikkelt hij - onder invloed van Abraham Léon - voor
het eerst een analyse die zich afzet tegen de simplistische
verklaring volgens dewelke het verraad van de reformistische
leidingen de oorzaak is van de achterstand in de tot standkoming
van een revolutionaire situatie in Europa. Want wat men moet
verklaren is waarom stalinisten en sociaal-democraten hun
politieke en organisatorische greep op de arbeidersklasse
versterken; een arbeidersklasse die in Italië en Frankrijk op
dat moment in het offensief treedt.
Door
het begrip ‘veralgemeende crisis van de arbeidersbeweging’
te lanceren en door te wijzen op de dialectiek tussen de rol van
de reformistische leidingen, de kracht van de
arbeidersactiviteit en de huidige zwakte van hun
klassenbewustzijn, ontbloot hij een dialectisch mechanisme dat
hij heel zijn leven lang zal verfijnen.
In
1943 vloeit dit denkwerk voort uit de activiteit van de PCR in
de gedurfde massastakingen van 1941 en 1942 in de Luikse en
Antwerpse metaal en in de mijnen van Charleroi en van de
rechtstreekse deelname van Mandel en Léon aan de clandestiene
vergaderingen van de syndicale strijdcomités - ‘Nieuwe
arbeidersbeweging brekend met het reformisme, antikapitalistisch
en ideologisch verward’.[3]
Begin
jaren vijftig beslist de Vierde Internationale, geïsoleerd en
gemarginaliseerd, de draai naar het ‘entrisme’: de werking
als autonome revolutionaire stroming binnen de reformistische
massapartijen. In België blijken de lessen van het verzet en de
algemene staking van 1950 uitermate nuttig: door zich te
verbinden met de geradicaliseerde syndicale stroming van André
Renard en door diens invloed binnen de BSP - waarmee het ABVV
via de Gemeenschappelijke Actie organisch verbonden is - te
versterken, komt er ruimte vrij voor een brede linkse stroming -
vertrekpunt om vooruitgang te boeken in de opbouw van een
revolutionair-marxistische partij, ingeplant in de
arbeidersklasse.
Gedreven
door de noodzaak een band tussen hemzelf, zijn organisatie en de
reële arbeidersbeweging te onderhouden, wordt Ernest journalist
bij het partijdagblad ‘Le Peuple’ (1954-58). André Renard -
van anarcho-syndicalistische oorsprong, verzetsleider en
voortaan adjunct algemeen-secretaris van het ABVV en ideoloog
van een krachtige syndicale linkerzijde - merkt Ernest op en
werft hem aan voor de ‘studiecommissie van het ABVV’. Doel:
de kracht, de economische mechanismen en de echte doelstellingen
van de grote kapitalistische groepen blootleggen en er een
economisch alternatief tegenover stellen. Ernest heeft een
doorslaggevend aandeel in de aanmaak van een van de
‘historische’ documenten van de Belgische arbeidersbeweging,
‘Holdings en economische democratie’, en ook in het vervolg,
een programma van structuurhervormingen, ondanks enkele
dubbelzinnigheden het actieprogramma ‘op z’n Belgisch’ met
het oog op een algemene staking.
Met
de ploeg van André Renard neemt hij deel aan de popularisering
van dat programma. Dit staat hem toe de actieve en massale
syndicale beweging goed te leren kennen - van boven tot onder,
met al haar sterke en zwakke punten, haar dagelijkse routine en
haar strijd, vooral die formidabele algemene staking in de
winter van 1960-61. Dag in dag uit kan Ernest honderden delegees
en militanten ontmoeten, de toenmalige besten van de
arbeidersvoorhoede. Van dichtbij leert hij de uitbuiting van de
arbeid in de bedrijven kennen.
Tegelijkertijd
slaagt Ernest erin de oprichting van twee weekbladen te doen
lukken: ‘La Gauche’ (waarvan hij hoofdredacteur wordt) en
zijn Vlaamse homoniem ‘Links’, dat vanaf 1956-57 binnen de
BSP een brede, pluralistische, syndicalistische en intellectuele
linkse stroming rond zich organiseert.
Een
revolutionaire strategie voor kapitalistisch Europa
Hoewel
programmatorisch heterogeen, slagen de bladen erin zich te
consolideren doorheen een reeks concrete politieke gevechten
tegen de rechtse reformisten van de leiding, het gaat om een
opmerkelijk succes: de revolutionaire marxisten bewijzen dat,
zelfs gering in aantal, ze het politiek initiatief kunnen nemen
en zich in het hart kunnen bevinden van het politieke leven van
de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse. Deze les zou niet
verloren gaan: Ernest zal nooit aflaten zijn Belgische en
internationale kameraden hiervan te overtuigen.
De
staking van ‘60-’61 met haar naweeën wordt het hoogtepunt
van deze brede antikapitalistische linkerzijde. In 1964-65 wordt
ze uit de BSP gesloten, versnippert ze geleidelijk aan in
verschillende stromingen en mislukt ze in haar poging een nieuwe
links-socialistische massapartij op te richten.
Ernest
diept zijn denkwerk uit, put uit de grote debatten van de
arbeidersbeweging van de 20ste eeuw, werkt tegelijkertijd aan
zijn ‘Traité d’economie marxiste’ (gepubliceerd in 1962)
en werkt geleidelijk een strategisch schema voor de
socialistische revolutie in de ontwikkelde kapitalistische
landen van Europa uit. De vraagstelling uit de oorlogsperiode
keert voortdurend terug: hoe de reformistische overheersing op
de arbeidersklasse verklaren en teniet doen? Maar die
vraagstelling diept zich langs beide zijden van de ketting uit:
welke objectieve tegenstellingen - buiten een nieuwe
wereldoorlog - kunnen uitmonden in een revolutionaire situatie?
Welk is - op het subjectieve vlak- het politiek-programmatorisch
alternatief dat de massa’s toestaat vooruitgang te boeken en
de revolutionaire-marxisten toestaat er de leiding van te nemen
en hun partij op te bouwen?
De
‘Traité’ laat Ernest - naast zijn actualisering van het
marxisme - onbevredigd op het objectieve vlak van de algemene
systematisering.[4]
“L’apogée du neocapitalisme et ses lendemains” (Les Temps
Modernes, augustus-september 1964) maakt de brug naar zijn
magnus opus (gepubliceerd in 1972), het Laatkapitalisme.
In
tegenstelling tot een taai vooroordeel zijn het niet ‘de lange
golven’ die hierin op het voorplan staan, de rode draad van
Mandel is ‘het ontrafelen van de impact die de stuwende
krachten van het hedendaags kapitalisme op de sociale
verhoudingen en de klassenstrijd hebben’.
Anderzijds
tracht hij zijn programmatorische conclusies uit te diepen en te
synthetiseren, voortaan in dialoog met de linkerzijde van de
sociaal-democratie en rond de communistische partijen (meer
bepaald in Italië). ‘België tussen neo-kapitalisme en
socialisme’ wordt tegelijkertijd gepubliceerd in La
Gauche/Links en in Partisans (Parijs, oktober-december 1963), en
vooral ‘Une strategie socialiste pour l’Europe
occidentale’ (Revue Internationale du Socialisme, mei-juni
1965, tijdschrift geleid door Lelio Basso).
‘Mei
68’, de prerevolutionaire situatie die zich tussen 1968 en
1975 in Zuid-Europa ontwikkelt, brengt de bevestiging en de
overstijging van deze hypothesen, want ze trekken een politiek
kwalitatief superieur kader en wijzen op substantiële
veranderingen binnen de samenleving en de sociale beweging in
kapitalistisch Europa (zie hiervoor het uitstekende
verzamelwerk, E. Mandel, ‘Revolutionary Marxism Today,
uitgegeven door J. Rotschild, Verso 1979).
De
strategische vraagstukken treden nu tot ver buiten de confidentiële
militante tentakels: ze worden door honderdduizenden militanten
op internationale schaal besproken.
De
grote doorbraak van de jaren 1962-1964
Vanaf
1966-67 verplaatst Ernest Mandel zijn publieke activiteiten naar
de internationale arena. (Ernest ontmoet in die periode zijn
eerste echtgenote, Gisela Scholtz. Zij is militante van de
Duitse SDS en zal later lid worden van de Belgische en
internationale leiding. Ze sterft te vroeg.) Wat begint met een
bescheiden poging om de hand te reiken aan de nieuwe
jongerenradicalisatie, wordt een formidabele poging om de Vierde
Internationale op het niveau van haar historische roeping te
tillen: deelnemen aan de vorming van een nieuwe
revolutionair-socialistische leiding voor het
wereldproletariaat.
Achteraf
bekeken stellen we vast dat er zich in de periode 1962-64 een
kapitale wending voordoet. In een eenmakende beweging worden
drie trage, cumulatieve bewegingen samengebald, die betekenisvol
worden voor de objectieve toestand, de Internationale en het
militant leven van Ernest.
Eerst
de wereldsituatie. De houdgreep waarin de ‘overwinnaars’ van
de tweede wereldoorlog (het Amerikaans imperialisme en de
stalinistische bureaucratie) de arbeidersklasse en de
emancipatorische bewegingen van de volkeren gekneld hielden,
lijkt te verslappen. Overwinning van de Cubaanse revolutie
(1959), nederlaag van het Frans imperialisme in Algerije (1962),
arbeidersopstanden in Oost-Berlijn (1953), in Polen en Hongarije
(1956), het conflict tussen de USSR en China (1962-63), het
uiteenvallen van de stalinistische bureaucratie op wereldschaal,
einde van het monolitisme binnen de communistische partijen,
aarzelende hername van stakingsbewegingen in de imperialistische
landen... Een ruimte wordt geopend, het politiek debat dringt
zich op. Doorheen deze scheuren glijdt een straaltje hoop:
elementen van ‘een nieuwe brede voorhoede’ die breken met de
traditionele reformistische leidingen treden naar voor.
De
leiding van de Vierde Internationale is zeer gevoelig voor deze
ontwikkelingen. Het revolutionair optimisme (vaak belachelijk
gemaakt binnen een ontgoochelde linkerzijde) kan uiterst
behulpzaam zijn bij het maken van analyses. Dat wordt ook het
geval, het 7de Wereldcongres (1963) buigt zich volop over ‘de
actuele dialectiek van de revolutie’ (titel van de centrale
resolutie). Vijf jaar later zitten we in ‘1968’, op dat
ogenblik nog onverhoopt: simultane en spectaculaire opgang van
de wereldrevolutie in haar drie wereldsectoren (neokoloniaal,
stalinistisch-bureaucratisch, imperialistisch)...
Deze
opmerkelijke politieke sensibiliteit heeft niks te maken met
enig profetisch vermogen, het is de vrucht van een talrijkere en
collectievere leiding. Maar tevens is deze globaliserende en
internationalistische inschatting rechtstreeks verbonden met de
activiteit van de Internationale, haar afdelingen en haar
militanten. Ondanks haar politieke marginaliteit en haar
‘tocht door de woestijn’ sinds 1938 heeft de Vierde
Internationale zich weten vast te klampen aan de radicale strijd
en aan revolutionaire ervaringen (van een grote politieke
rijkdom) die zich eveneens naast de politieke ‘mainstream’
voordoen. Enkele voorbeelden. In 1950 wordt een werkbrigade naar
Joegoslavië gestuurd (dat Stalin op dat ogenblik tracht te
verstikken). Men bedient zich van het zelfbeheer als hefboom
voor een socialistische vernieuwing. Men wordt
‘valiezendrager’ voor het Algerijnse FLN opdat deze het
Franse imperialisme kan verslaan en, vervolgens, gestimuleerd
wordt om haar revolutie de socialistische weg te doen inslaan.
In 1959 erkent men onmiddellijk de socialistische draagwijdte
van de Cubaanse revolutie. Zonder vooroordelen identificeert men
zich met de non-conformistische leiding van Fidel en Che.
Tegelijkertijd steunt men ‘nieuwe guerrilla’s’ in
Latijns-Amerika. De Vierde Internationale is op dat ogenblik
ongetwijfeld klein en minoritair, maar alleszins geen sekte die
vooral bekommerd is over het eigen voortbestaan en het uitroepen
van het eigen gelijk.
Bij
al deze gebeurtenissen is Ernest Mandel rechtstreeks betrokken.
Hij is zelf een product van deze evolutie van de Vierde
Internationale. Hij is gerijpt temidden van een leiding waarvan
de rijke interne dialectiek maakt dat hij alle grote problemen
van deze eeuw kent. In 1963 is deze intellectuele verworvenheid
reeds getoetst aan 25 jaar militantisme binnen een massale
arbeidersbeweging in België.
Leider
van de Vierde Internationale
De
periode van 1965 tot de jaren ‘80 vormt ongetwijfeld het
hoogtepunt van de creatieve kracht van zijn denken en politieke
invloed op wereldschaal en dit zowel op de revolutionaire
voorhoede als op de linkse intelligentsia. Dat heeft uiteraard
te maken met de draai van ‘1968’ in de wereldsituatie en de
politieke en numerieke ontplooiing van de Vierde Internationale
zelf. Overal benutten de afdelingen van de Vierde Internationale
de geboden kansen van strijd en de nieuwe perspectieven voor de
socialistische wereldrevolutie.
Het
is ook de periode waarin de grenzen voor Ernest gesloten worden:
zoals vele anderen wordt hem de toegang ontzegd tot ‘de
stalinistische planeet’ (USSR, China, Oost-Europa), maar ook
tot de USA, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, het Spanje van
Franco, Australië...
Ernest
put zijn grootste vreugde ongetwijfeld uit het feit dat hij
actief kan zijn met een vernieuwde ploeg, versterkt door een
jonge generatie revolutionairen die volledig afgestemd is op
zijn organisatie. Deze bijdrage van Ernest Mandel staat voor
altijd gebeiteld in de geschiedenis van de Vierde
Internationale: voor de Internationale een ruimte afdwingen die
haar onmiddellijk organisatorische oppervlakte ver overschrijdt;
de organisatie richten op de brede historische perspectieven als
horizon van de onmiddellijke strijd, een stevige politieke
onderbouw aanleggen voor het hectisch militantisme, de
organisatie een sterk zelfvertrouwen schenken...
Om
dit in zijn globaliteit en onder al zijn aspecten naar waarde te
schatten zal men later achterom moeten kijken en vooral veel
onderzoekswerk verrichten.
Vanaf
‘68’ is Ernest bekend tot ver buiten de militante kringen.
Hij is actief in de vier hoeken van de wereld, op massameetings,
vormingsvergaderingen, werkseminaries, universitaire
cursussen... Er moeten wel tienduizenden ‘piratencassettes’
bestaan van zijn toespraken, van momenten waarop zijn kennis in
rechtstreeks contact komt met een geëngageerd, kritisch en
enthousiast publiek.
Maar
er bestaat ook een enorme ‘verborgen zijde’ van deze
bruisende activiteit, die door het grote publiek nauwelijks of
helemaal niet gekend is.
Ernest
was een organisator van de Vierde Internationale, zoals hij een
‘practicus’ was van La Gauche, bekommerd om elk aspect van
het militante werk, ook het meest bescheiden (vertaling,
bladopmaak, financiële campagnes, het opzetten van
sympathisantenkringen, materiële infrastructuur...).
Eenmaal
lid van het Internationaal Secretariaat in 1946, in een wereld
vol ruïnes, ontzegt hij zich geen enkele inspanning om de
afdelingen in Europa, naast de zijne, herop te bouwen (meer
bepaald sleutelafdelingen zoals Italië en Duitsland). Op die
manier herstelt hij de banden op het Europees continent, een
werk dat hij in 1942 aanvatte. (Begin jaren ‘50 neemt hij deel
aan het politiek bureau van de Franse afdeling dat zich in
crisis bevindt.) Hij wordt naar Azië gezonden om er opnieuw
contact te leggen met de organisaties in India, Indonesië en
Sri Lanka (waar de LSSP de meerderheidspartij van de
arbeidersklasse wordt). Vanaf dan verliest hij nooit meer het
belang uit het oog van de relaties met de Amerikaanse SWP, één
van de historische pijlers van de Vierde Internationale. Zowel
binnen als buiten de Internationale voert hij strijd voor de
eenheid, tegen elk sektarisme.
Hij
neemt deel aan de werkbrigade in Joegoslavië (1950) en nadien
aan de Conferenties van Korcula - waar socialistisch
intellectuelen van Oost- en West-Europa met elkaar ontmoeten.
Hij neemt deel aan het werk ten dienste van het Algerijns FLN
(België was voor het clandestien werk een belangrijke
‘terugvalbasis’). In de periode 1962-63 nodigt Che Guevara
hem uit om aan zijn zijde deel te nemen aan het debat over de
politiek-economische oriëntering van het socialisme, een debat
dat de Cubaanse leiding verdeelt.[5]
Na
1968 is zijn ‘agenda’ overvol: persoonlijke gesprekken,
advies, discussies, met revolutionaire en antikapitalistisch
leiders en linkse intellectuelen van overal ter wereld. Hij mist
geen enkele kans om ‘emigranten’ uit het Oosten of de USSR te
ontmoeten - een
onbekende want verboden planeet - om rechtstreeks gegevens te
vergaren over
wat er zich diep in deze maatschappijen afspeelt.
Zijn
nota’s over gesprekken en intern vergaderingen, zijn bijdragen
aan debatten binnen de Vierde Internationale (gepubliceerd in de
interne bulletins), zijn immense politieke correspondentie, maar
ook vanaf 1944 - zijn artikels in het tijdschrift ‘Quatrième
Internationale’ (indertijd op zeer kleine oplage) vormen een
ware goudmijn.
Voortdurend
wordt zijn belangstelling aangescherpt. Hij raakt geboeid door
Spinoza, droomt ervan een boek te schrijven over ‘de
permanente revolutie in het Vlaanderen en de Nederlanden van de
XVIde eeuw’, bekommert zich om het ethische vraagstuk,
herbront zich bij Ernst Bloch ‘de grootste marxistische
filosoof van de XXste eeuw’, dixit Ernest - en ontspant zich
met de lectuur van een massa politieromans.[6]
Bij
al deze militante activiteiten blijven drie fundamentele
problemen van deze eeuw het middelpunt van de analyse: de
dynamiek van de tegenstellingen binnen de kapitalistische
maatschappij als één geheel; de rol van de arbeidersbeweging
en de activiteit van de arbeidersklasse onder het moderne
kapitalisme; het stalinisme.
Ernest
is zich bewust van de buitengewone vooruitgang die Trotski’s
analyse van het stalinisme betekent en draagt krachtig bij tot
de actualisering van die analyse. Hiermee doorprikt hij alle
dogma’s die door de epigonen van het trotskisme verspreid
worden. Al zeer snel wordt hij op wereldcongressen de inleider
over deze materie. Op het 5de Wereldcongres legt hij een
waardevol document voor dat tegelijkertijd een balans opmaakt en
een nieuwe situering voorstelt: ‘Opgang, verval en val van het
stalinisme’ (Quatrième Internationale, december 1957). Hij
volgt stap per stap de bureaucratische hervormingen en ontbloot
er de economische en sociale onderbouw van. Hij onderzoekt de
mogelijkheden tot politieke revolutie, eerst in de USSR gevolgd
door de DDR. Op het einde van zijn leven beschouwt hij de
politieke duidelijkheid over de socialistische democratie als
een absoluut fundamentele vereiste om de volkeren, de
arbeidersklasse en de jeugd - na het fascisme en de desastreuze
ervaring van het ‘reëel bestaand socialisme’ - (opnieuw) te
winnen voor het socialistisch perspectief. (Zie de resolutie van
het 11de Wereldcongres waarvan hij de bezieler en de
belangrijkste opsteller is).
Het
laatste gevecht: voor Trotski en de Vierde Internationale
De
mislukking - ‘t is te zeggen het niet plaatsgrijpen - van de
antibureaucratische, socialistische revolutie in de USSR en de
DDR is voor Ernest als voor de hele antistalinistische en echt
socialistische linkerzijde een bron van ontgoocheling.
Slechts
met een sterke interne terughoudendheid geeft hij toe dat het
kapitalistisch herstel een beslissende trap bereikt. Los van de
voorspelling, mobiliseert Ernest zijn energie voor het grootste
militante gevecht van zijn leven: zoveel mogelijk verworvenheden
uit deze ondergang redden.
Hij
zet alle materiële en militante middelen in om
revolutionair-marxistische kernen in de ex-USSR en de ex-DDR te
consolideren. Hij verdedigt de ‘legitimiteit van de
Oktoberrevolutie’ (zie in het Engels en het Frans de
Cahiers/Notebooks van het IIRF/IIRE). Hij maakt van elke
gelegenheid gebruik om de tot en de ideeën van Trotski te
verdedigen tegenover de ex-stalinistische wereld die opengaat
(deelname in de ex-USSR aan debatten die door de media verslagen
worden; vergaderingen met instanties van de KP; een nieuw boek,
‘Trotski als Alternative’, dat in de voormalige DDR wordt
uitgegeven door de uitgeverij van de voormalige KP - waar hij
trots op is).
Zijn
spreekwoordelijk optimisme maakt hem niet blind voor de
reactionaire wending in de wereldsituatie. Uit ervaring weet hij
dat het overleven van de Internationale - haar revolutionaire
geest en organisatorische integriteit - meer dan vroeger
afhangen van de politieke overtuiging van de kaders en
militanten. Dit geeft aanleiding tot ‘Socialisme of barbarij,
programmatorisch manifest van de Vierde Internationale aan de
vooravond van de XXIste eeuw’. Aanvankelijk wit hij hiermee de
politieke verworvenheden van de Internationale
‘vergrendelen’ ten opzichte van de twijfel die op
wereldschaal in de rangen van de linkerzijde sluipt. Maar zeer
snel begrijpt Ernest dat de aan gang zijnde omwentelingen niet
alleen de krachtsverhoudingen aantasten, maar ook - en in de
diepte - de sociale structuren van maatschappijen, staten,
klassen, politieke krachten, culturele sferen en bewustzijn.[7]
De
Vierde Internationale voorbereiden op de volgende eeuw
veronderstelt van dan of een substantiële uitbreiding van het
revolutionair-marxistisch programma tegen elk sektarisme of
dogmatisme in en een politiek profiel dat op de toekomst en de
komende generaties gericht is.
Ondanks
een eerste hartaanval (december 1993) blijft Ernest Mandel zijn
tot binnen de leiding van de Vierde Internationale vervullen.
Hij spiedt constant naar mogelijkheden om de situatie om te
keren, meer bepaald via een verkiezingsoverwinning van links in
Brazilië. Maar tegelijkertijd bespeurt hij het morele en
politieke verval van de traditionele reformistische leidingen en
het verval van de ‘klassieke’ arbeidersbeweging, de
criminalisering van het kapitalisme en bevraagt hij zich over
het overleven van de planeet... Hij citeert cijfers over de
schrijnende armoede in de wereld en benadrukt de verslechterde
situatie van de vrouw. Hij bevraagt zich opnieuw over de
nazi-barbarij, waarvan zijn bibliotheek alle recente werken
telt.
De
achteruitgang van zijn gezondheid hindert hem, maar hij blijft
verder werken ‘voor de Internationale - de zin van mijn
leven’, zoals hij in zijn testament schrijft. Hij vindt troost
en soelaas bij Anne, zijn echtgenote, met wie hij de laatste
veertien jaar van zijn leven in vreugde en geluk deelt.
Begin
juni 1995 staat
hij er absoluut op deel te nemen aan het Wereldcongres. Hij
leidt zelf onze werkzaamheden in, door de thema’s aan te
snijden die hem zo dierbaar zijn en door een oproep te doen aan
de jonge generaties om de strijd verder te zetten.
Ernest
Mandel heeft ons verlaten. Wij treuren om zijn verdwijning. Maar
tegelijkertijd keren wij ons naar de revolutionaire strijd. Zijn
leven vormt een krachtige oproep tot engagement aan de zijde van
alle onderdrukten en uitgebuitenen, tot de opbouw van een
revolutionair-socialistische Partij en Internationale. Hij laat
ons een ontzaglijke politieke erfenis na die we, zonder
personencultus, zullen inzetten in de komende politieke en
ideologische strijd en die onvermijdelijk zal gepaard gaan met
de herdefiniëring van de programmatorisch en strategisch
alternatief voor het socialisme.
Ernest brengt hem een
ontroerende politieke hulde in het voorwoord van de eerste
uitgave van ‘La conception materialiste de la question
juive’, een werk dat Abraham Léon in 1942
voltooide.
Het
artikel - getekend E.R. (Ernest Mandel) – “La
crise mondiale du mouvement ouvrier et le role de la
Quatrieme Internationale” in Quatrième Internationale,
nr. 3, januari 1944, wordt
door de twee Franse organisaties van de Vierde
Internationale verworpen als “anti-marxistisch en
kulpabiliserend ten aanzien van de arbeidersklasse”.
Voorwoord van het
Laatkapitalisme
La Breche (1987)
heeft recentelijk de neerslag van dit debat
heruitgegeven, zie Ernesto Che Guevara, ‘Ecrits d’un
revolutionnaire’.
Dit levert een boek op,
‘Uitgelezen moorden’, en vier zeer stimulerende artikels
voor tijdschriften.
Zie zijn laatste interview
in Rood, 1 mei
1995.
|