| Op
        20 juli 1995 overleed Ernest Mandel te Brussel. Met hem verdwijnt niet
        alleen de voornaamste leider van de Vierde Internationale, maar ook een
        groot marxistisch theoreticus die zijn politiekorganisatorisch
        engagement wist te verzoenen met een onafhankelijkheid van geest die
        borg stond voor zijn intellectuele creativiteit. Ernest
                Mandel definieerde zichzelf nooit anders dan als een
                revolutionair militant van de arbeidersbeweging. Als
                onvergelijkbaar opvoeder in de traditie van Plekhanov en
                Kautsky, buitengewoon redenaar voor een massaal publiek en
                onvermoeibaar propagandist naar het voorbeeld van Rosa, groot
                theoreticus in rechtstreekse dialoog met Marx, lag zijn diepste
                verzuchting in de opbouw en de leiding van een organisatie, de
                Vierde Internationale, waarmee hij de politieke en
                organisatorische vraagstukken van de socialistische
                wereldrevolutie aanpakte, in de lijn van Lenin en Trotski. 
                
                 Jeugd
                en familietraditie 
                
                 Ernest
                Mandel wordt geboren in april 1923, het jaar waarin - met een
                onomkeerbare nederlaag - de Duitse revolutionaire periode
                afgesloten wordt; een periode die ontstond bij het einde van de
                eerste wereldoorlog. Zijn ouders wonen reeds in ballingschap te
                Antwerpen. Maar voor de geboorte verkiezen ze Frankfurt dat ze
                beter kennen. Economische crisis, opgang van het fascisme,
                oorlogsdreiging en de ellende in de volkswijken doen de jonge
                Ernest zijn kamp kiezen: van de arbeidersklasse en de
                onderdrukten. Hierbij wordt hij geholpen door de familietraditie
                die communistisch, democratisch en revolutionair is. 
                
                 Zijn
                vader, Henri, is een fervent tegenstander van de oorlog en
                verlaat Duitsland om zich naar Nederland te begeven. Daar
                ontmoet hij Wilhelm Pieck (later leider van de KPD en hoog
                gezagsdrager in de DDR). Bij de val van de Keizer in november
                1918 keren ze samen terug naar Duitsland. In Berlijn werkt Henri
                als journalist voor het pas door de bolsjewieken opgerichte
                persagentschap. Als lid van de Duitse KP geraakt hij bevriend
                met Karl Radek die door Lenin en Trotski uitgestuurd is als
                commissaris in dienst van de pas ontluikende Duitse revolutie.
                De moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht treft hem zo diep
                dat hij als balling naar België vertrekt. Zonder militant
                engagement blijft hij zich interesseren voor een wereld die
                wankelt bij de machtsgreep van Hitler (januari 1933) en de
                doorbraak van Stalin. 
                
                 Deze
                dreigende actualiteit grijpt de jonge Ernest sterk aan. En het
                is uiteraard zijn vader die hem - met zijn verleden - niet
                alleen de dagelijkse gebeurtenissen verklaart, maar hem ook de
                sterke marxistische theoretische en politieke traditie van de
                Duitse arbeidersbeweging meegeeft. 
                
                 Antwerpen
                is in de jaren dertig een turbulente stad, geagiteerd door de
                sociale strijd en door de politieke strijd tussen
                sociaal-democraten, stalinisten en trotskisten binnen een
                levendige arbeidersbeweging. Ernest frequenteert er de
                voorhoede-arbeiders, massaleiders, vaak autodidacten, leden van
                de RSP, de Belgische trotskistische organisatie. Daar bevindt
                zich ook de kern van de Duitse afdeling van de Vierde
                Internationale in ballingschap. Binnen deze microkosmos
                ondergaat Ernest de koortsige internationalistische sfeer:
                verwoede discussies, de aanmaak van een krant gericht aan de
                Duitse arbeiders, het organiseren van de contacten met de
                kameraden die in de clandestiniteit Hitler bekampen, de
                schriftelijke contacten met Leon Trotski... 
                
                 Zijn
                onwrikbare band met het Duitse proletariaat wordt hier geboren,
                samen met zijn geloof in de socialistische revolutie in
                Duitsland, zijn nooit onderbroken dialoog met Rosa en Marx.
                Wanneer in 1989-90 de stalinistische bureaucratie ten val komt,
                situeert zijn grote hoop in een socialistische vernieuwing in de
                DDR zich in deze continuïteit. Zijn overtuiging in 1944-45, dat
                net als in 1918-23 het uur van de Duitse arbeidersklasse opnieuw
                aangebroken is, vindt hier een rationele basis. Maar ook zijn
                vermetelheid, tijdens de meest sombere oorlogsmomenten, wanneer
                hij gearresteerd wordt bij het uitdelen van pamfletten aan
                Duitse soldaten in bezet België en hij erin slaagt te
                ontsnappen dankzij politieke discussies met zijn Duitse bewakers
                die ex-leden van de verboden SPD en KPD blijken te zijn. Of nog
                in  1945 wanneer
                hij dankzij zijn internationalistische en revolutionaire
                overtuiging ontelbare hindernissen overwint om zo snel mogelijk
                zijn Belgische partijkameraden te vervoegen. 
                
                 De
                diepe wortels van zijn veelbesproken optimisme en zijn
                menselijke warmte liggen daar, in de existentiële beproevingen
                als adolescent en tegelijkertijd reeds militant. Ze liggen niet
                in een naïef geloof in de goedheid van de menselijke ziel, noch
                in de lezing van de filosofen van de Verlichting en evenmin in
                een objectivistisch-idealistische interpretatie van het
                marxisme. 
                
                 Zeer
                vroeg leert de ervaring hem dat de mensen - sterken en zwakken,
                moedigen en lafaards, teneergeslagenen en gerevolteerden -
                bereid zijn te strijden onder de harde sociale omstandigheden
                van het kapitalisme en zo een politiek bewustzijn verwerven. En
                dat de meest gemotiveerden en best georganiseerden mirakels
                kunnen verrichten als ze zich verbinden met de arbeidersklasse
                en de jeugd en een revolutionaire partij opbouwen die deze taken
                op zich neemt. 
                
                 Verzet
                en nazi-kampen 
                
                 In
                1939 wordt Ernest lid van de Revolutionair Socialistische Partij
                (RSP), de Belgische afdeling van de Vierde Internationale. De
                RSP is er dan in geslaagd uit de marginaliteit te treden op de
                opeenvolgende golven van grote sectoriële en interprofessionele
                strijd en zich in te planten onder de mijnwerkers, de
                metaalbewerkers en de dokwerkers. Maar in 1938 heeft de partij
                sterk te lijden onder de weerslag van de nederlaag van de
                arbeiders. In mei 1940 en juni 1941 wordt de partij nogmaals
                hard getroffen, deze keer door de repressie. 
                
                 Want
                in tegenstelling tot een langdurig door allerhande stalinisten
                aangewakkerde leugen neemt de trotskistische beweging van in het
                begin actief deel aan het verzet tegen de nazi-bezetting. De
                beweging betaalt er een zware prijs voor: een groot deel van de
                leiding en het kader zal omkomen in de Duitse
                concentratiekampen. Ernest wordt zelf tweemaal aangehouden.
                Eerst tijdens het uitdelen van pamfletten aan Duitse soldaten
                (hij wordt opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis
                tussenstap tot deportatie naar Auschwitz, maar slaagt erin te
                ontsnappen). Een tweede maal in maart 1944, na het verdelen van
                pamfletten aan de Cockerill-fabrieken te Luik (hij wordt
                veroordeeld tot dwangarbeid en naar een Duits werkkamp gevoerd).
                Ook daar ontsnapt hij, wordt opnieuw gevat en in een ander
                werkkamp opgesloten, waar hij in april 1945, dankzij de
                bureaucratische verwarring die het wankelende Hitlerregime trof,
                opnieuw ontsnapt. 
                
                 Met
                Abraham Léon in de leiding van de PCR 
                
                 De
                vernieuwing van de kaders die vanaf 1938 noodgedwongen ingezet
                wordt, gebeurt rond de emblematische figuur van Abraham Léon.[1]
                Deze jonge leider (geboren in 1918) zet de partij terug op
                poten: oprichting van een clandestien apparaat, het herstellen
                van de band met de cellen en de afdelingen, publicatie van ‘La
                Voie de Lenine’, het uitbrengen van de eerste pamfletten. Léon
                oriënteert zijn partij naar de strijd tegen de nazi-bezetting
                en dit in twee richtingen: politiek werk naar de Duitse soldaten
                toe (in samenwerking met de kameraden van de IKD, waaronder
                Monat-Widelin die lid is van het Belgisch politiek bureau) en
                een resoluut antichauvinistisch en antifascistisch verzet
                waarvan de arbeidersklasse de as moet vormen. Want het
                perspectief (van heel de Internationale) is de omvorming van de
                oorlog in een socialistische revolutie op het Europese
                continent, net als in 1914-18. 
                
                 Vanaf
                juli 1941 maakt Ernest deel uit van het Centraal Comité van de
                RCP (ex-RSP) en in november 1943 neemt hij voor de eerste maal
                deel aan een vergadering van het net opgericht Voorlopig
                Europees Secretariaat en onmiddellijk daarop (februari 1944) aan
                de eerste Europese Conferentie van de Vierde Internationale. Van
                dan af zijn de twee pijlers van zijn activiteit de opbouw van
                een revolutionaire partij in België en de (her)opbouw van de
                Internationale. Tot op het einde van zijn leven zal hij
                gelijktijdig aanwezig zijn in de Belgische en internationale
                leiding, ook al voert zijn internationale activiteit vanaf de
                jaren zestig de bovenhand. 
                
                 Samen
                met Abraham Léon legt hij onmiddellijk de door de Belgische
                afdeling aangenomen resoluties over de actuele problemen voor
                aan de leiding van de Vierde Internationale: ‘De taken van de
                Vierde Internationale’ (februari 1942), een resolutie over het
                nationale vraagstuk (over de politieke gevolgen van de Duitse
                overheersing op de Europese imperialistische staten) en (eind
                1943) een ontwerpresolutie ‘Over de revolutionaire liquidatie
                van de imperialistische oorlog’. 
                
                 Met
                de intrede van Michel Pablo - waarvan de rol zich gedurende de
                jaren ‘40 en ‘50 zal bevestigen - wordt de Europese sector
                van de leiding van de Internationale heropgebouwd. Hier komt
                brutaal een einde aan wanneer de fascistische laars ons opnieuw
                treft met de arrestaties van Abraham Léon en Marcel Hic (beiden
                zullen in de kampen omkomen) en van Ernest Mandel (maart 1944,
                vrij in april 1945). Drie korte jaren volstonden Abraham Léon
                om zijn strijdmakkers - waaronder in de eerste plaats zijn
                vriend Ernest - zijn brede visie over de samenleving en de
                arbeidersbeweging, zijn militante geest en zijn revolutionair
                optimisme door te geven. “Achter elke reden om te wanhopen,
                moet men redenen van hoop ontdekken.” Met deze woorden brengt
                de jonge Ernest hulde aan zijn kameraad en vriend.[2] 
                
                 Belgische
                arbeidersbeweging 1939-1965: fundamentele ervaring 
                
                 Her
                persoonlijk engagement van Mandel in de Belgische
                arbeidersbeweging - sinds het begin van zijn militant leven in
                1939 tot in 1965 - vormt een uitermate vruchtbare ervaring, het
                levert hem enkele van zijn voornaamste politieke stellingen op,
                het versterkt zijn militante houding op het terrein en het vormt
                zijn opmerkelijk vermogen tot theoretische veralgemening, zelden
                abstract, nooit pedant. 
                
                 Vanaf
                1943-44 ontwikkelt hij - onder invloed van Abraham Léon - voor
                het eerst een analyse die zich afzet tegen de simplistische
                verklaring volgens dewelke het verraad van de reformistische
                leidingen de oorzaak is van de achterstand in de tot standkoming
                van een revolutionaire situatie in Europa. Want wat men moet
                verklaren is waarom stalinisten en sociaal-democraten hun
                politieke en organisatorische greep op de arbeidersklasse
                versterken; een arbeidersklasse die in Italië en Frankrijk op
                dat moment in het offensief treedt. 
                
                 Door
                het begrip ‘veralgemeende crisis van de arbeidersbeweging’
                te lanceren en door te wijzen op de dialectiek tussen de rol van
                de reformistische leidingen, de kracht van de
                arbeidersactiviteit en de huidige zwakte van hun
                klassenbewustzijn, ontbloot hij een dialectisch mechanisme dat
                hij heel zijn leven lang zal verfijnen. 
                
                 In
                1943 vloeit dit denkwerk voort uit de activiteit van de PCR in
                de gedurfde massastakingen van 1941 en 1942 in de Luikse en
                Antwerpse metaal en in de mijnen van Charleroi en van de
                rechtstreekse deelname van Mandel en Léon aan de clandestiene
                vergaderingen van de syndicale strijdcomités - ‘Nieuwe
                arbeidersbeweging brekend met het reformisme, antikapitalistisch
                en ideologisch verward’.[3] 
                
                 Begin
                jaren vijftig beslist de Vierde Internationale, geïsoleerd en
                gemarginaliseerd, de draai naar het ‘entrisme’: de werking
                als autonome revolutionaire stroming binnen de reformistische
                massapartijen. In België blijken de lessen van het verzet en de
                algemene staking van 1950 uitermate nuttig: door zich te
                verbinden met de geradicaliseerde syndicale stroming van André
                Renard en door diens invloed binnen de BSP - waarmee het ABVV
                via de Gemeenschappelijke Actie organisch verbonden is - te
                versterken, komt er ruimte vrij voor een brede linkse stroming -
                vertrekpunt om vooruitgang te boeken in de opbouw van een
                revolutionair-marxistische partij, ingeplant in de
                arbeidersklasse. 
                
                 Gedreven
                door de noodzaak een band tussen hemzelf, zijn organisatie en de
                reële arbeidersbeweging te onderhouden, wordt Ernest journalist
                bij het partijdagblad ‘Le Peuple’ (1954-58). André Renard -
                van anarcho-syndicalistische oorsprong, verzetsleider en
                voortaan adjunct algemeen-secretaris van het ABVV en ideoloog
                van een krachtige syndicale linkerzijde - merkt Ernest op en
                werft hem aan voor de ‘studiecommissie van het ABVV’. Doel:
                de kracht, de economische mechanismen en de echte doelstellingen
                van de grote kapitalistische groepen blootleggen en er een
                economisch alternatief tegenover stellen. Ernest heeft een
                doorslaggevend aandeel in de aanmaak van een van de
                ‘historische’ documenten van de Belgische arbeidersbeweging,
                ‘Holdings en economische democratie’, en ook in het vervolg,
                een programma van structuurhervormingen, ondanks enkele
                dubbelzinnigheden het actieprogramma ‘op z’n Belgisch’ met
                het oog op een algemene staking. 
                
                 Met
                de ploeg van André Renard neemt hij deel aan de popularisering
                van dat programma. Dit staat hem toe de actieve en massale
                syndicale beweging goed te leren kennen - van boven tot onder,
                met al haar sterke en zwakke punten, haar dagelijkse routine en
                haar strijd, vooral die formidabele algemene staking in de
                winter van 1960-61. Dag in dag uit kan Ernest honderden delegees
                en militanten ontmoeten, de toenmalige besten van de
                arbeidersvoorhoede. Van dichtbij leert hij de uitbuiting van de
                arbeid in de bedrijven kennen. 
                
                 Tegelijkertijd
                slaagt Ernest erin de oprichting van twee weekbladen te doen
                lukken: ‘La Gauche’ (waarvan hij hoofdredacteur wordt) en
                zijn Vlaamse homoniem ‘Links’, dat vanaf 1956-57 binnen de
                BSP een brede, pluralistische, syndicalistische en intellectuele
                linkse stroming rond zich organiseert. 
                
                 Een
                revolutionaire strategie voor kapitalistisch Europa 
                
                 Hoewel
                programmatorisch heterogeen, slagen de bladen erin zich te
                consolideren doorheen een reeks concrete politieke gevechten
                tegen de rechtse reformisten van de leiding, het gaat om een
                opmerkelijk succes: de revolutionaire marxisten bewijzen dat,
                zelfs gering in aantal, ze het politiek initiatief kunnen nemen
                en zich in het hart kunnen bevinden van het politieke leven van
                de arbeidersbeweging en de arbeidersklasse. Deze les zou niet
                verloren gaan: Ernest zal nooit aflaten zijn Belgische en
                internationale kameraden hiervan te overtuigen. 
                
                 De
                staking van ‘60-’61 met haar naweeën wordt het hoogtepunt
                van deze brede antikapitalistische linkerzijde. In 1964-65 wordt
                ze uit de BSP gesloten, versnippert ze geleidelijk aan in
                verschillende stromingen en mislukt ze in haar poging een nieuwe
                links-socialistische massapartij op te richten. 
                
                 Ernest
                diept zijn denkwerk uit, put uit de grote debatten van de
                arbeidersbeweging van de 20ste eeuw, werkt tegelijkertijd aan
                zijn ‘Traité d’economie marxiste’ (gepubliceerd in 1962)
                en werkt geleidelijk een strategisch schema voor de
                socialistische revolutie in de ontwikkelde kapitalistische
                landen van Europa uit. De vraagstelling uit de oorlogsperiode
                keert voortdurend terug: hoe de reformistische overheersing op
                de arbeidersklasse verklaren en teniet doen? Maar die
                vraagstelling diept zich langs beide zijden van de ketting uit:
                welke objectieve tegenstellingen - buiten een nieuwe
                wereldoorlog - kunnen uitmonden in een revolutionaire situatie?
                Welk is - op het subjectieve vlak- het politiek-programmatorisch
                alternatief dat de massa’s toestaat vooruitgang te boeken en
                de revolutionaire-marxisten toestaat er de leiding van te nemen
                en hun partij op te bouwen? 
                
                 De
                ‘Traité’ laat Ernest - naast zijn actualisering van het
                marxisme - onbevredigd op het objectieve vlak van de algemene
                systematisering.[4]
                “L’apogée du neocapitalisme et ses lendemains” (Les Temps
                Modernes, augustus-september 1964) maakt de brug naar zijn
                magnus opus (gepubliceerd in 1972), het Laatkapitalisme. 
                
                 In
                tegenstelling tot een taai vooroordeel zijn het niet ‘de lange
                golven’ die hierin op het voorplan staan, de rode draad van
                Mandel is ‘het ontrafelen van de impact die de stuwende
                krachten van het hedendaags kapitalisme op de sociale
                verhoudingen en de klassenstrijd hebben’. 
                
                 Anderzijds
                tracht hij zijn programmatorische conclusies uit te diepen en te
                synthetiseren, voortaan in dialoog met de linkerzijde van de
                sociaal-democratie en rond de communistische partijen (meer
                bepaald in Italië). ‘België tussen neo-kapitalisme en
                socialisme’ wordt tegelijkertijd gepubliceerd in La
                Gauche/Links en in Partisans (Parijs, oktober-december 1963), en
                vooral ‘Une strategie socialiste pour l’Europe
                occidentale’ (Revue Internationale du Socialisme, mei-juni
                1965, tijdschrift geleid door Lelio Basso). 
                
                 ‘Mei
                68’, de prerevolutionaire situatie die zich tussen 1968 en
                1975 in Zuid-Europa ontwikkelt, brengt de bevestiging en de
                overstijging van deze hypothesen, want ze trekken een politiek
                kwalitatief superieur kader en wijzen op substantiële
                veranderingen binnen de samenleving en de sociale beweging in
                kapitalistisch Europa (zie hiervoor het uitstekende
                verzamelwerk, E. Mandel, ‘Revolutionary Marxism Today,
                uitgegeven door J. Rotschild, Verso 1979). 
                
                 De
                strategische vraagstukken treden nu tot ver buiten de confidentiële
                militante tentakels: ze worden door honderdduizenden militanten
                op internationale schaal besproken. 
                
                 De
                grote doorbraak van de jaren 1962-1964 
                
                 Vanaf
                1966-67 verplaatst Ernest Mandel zijn publieke activiteiten naar
                de internationale arena. (Ernest ontmoet in die periode zijn
                eerste echtgenote, Gisela Scholtz. Zij is militante van de
                Duitse SDS en zal later lid worden van de Belgische en
                internationale leiding. Ze sterft te vroeg.) Wat begint met een
                bescheiden poging om de hand te reiken aan de nieuwe
                jongerenradicalisatie, wordt een formidabele poging om de Vierde
                Internationale op het niveau van haar historische roeping te
                tillen: deelnemen aan de vorming van een nieuwe
                revolutionair-socialistische leiding voor het
                wereldproletariaat. 
                
                 Achteraf
                bekeken stellen we vast dat er zich in de periode 1962-64 een
                kapitale wending voordoet. In een eenmakende beweging worden
                drie trage, cumulatieve bewegingen samengebald, die betekenisvol
                worden voor de objectieve toestand, de Internationale en het
                militant leven van Ernest. 
                
                 Eerst
                de wereldsituatie. De houdgreep waarin de ‘overwinnaars’ van
                de tweede wereldoorlog (het Amerikaans imperialisme en de
                stalinistische bureaucratie) de arbeidersklasse en de
                emancipatorische bewegingen van de volkeren gekneld hielden,
                lijkt te verslappen. Overwinning van de Cubaanse revolutie
                (1959), nederlaag van het Frans imperialisme in Algerije (1962),
                arbeidersopstanden in Oost-Berlijn (1953), in Polen en Hongarije
                (1956), het conflict tussen de USSR en China (1962-63), het
                uiteenvallen van de stalinistische bureaucratie op wereldschaal,
                einde van het monolitisme binnen de communistische partijen,
                aarzelende hername van stakingsbewegingen in de imperialistische
                landen... Een ruimte wordt geopend, het politiek debat dringt
                zich op. Doorheen deze scheuren glijdt een straaltje hoop:
                elementen van ‘een nieuwe brede voorhoede’ die breken met de
                traditionele reformistische leidingen treden naar voor. 
                
                 De
                leiding van de Vierde Internationale is zeer gevoelig voor deze
                ontwikkelingen. Het revolutionair optimisme (vaak belachelijk
                gemaakt binnen een ontgoochelde linkerzijde) kan uiterst
                behulpzaam zijn bij het maken van analyses. Dat wordt ook het
                geval, het 7de Wereldcongres (1963) buigt zich volop over ‘de
                actuele dialectiek van de revolutie’ (titel van de centrale
                resolutie). Vijf jaar later zitten we in ‘1968’, op dat
                ogenblik nog onverhoopt: simultane en spectaculaire opgang van
                de wereldrevolutie in haar drie wereldsectoren (neokoloniaal,
                stalinistisch-bureaucratisch, imperialistisch)... 
                
                 Deze
                opmerkelijke politieke sensibiliteit heeft niks te maken met
                enig profetisch vermogen, het is de vrucht van een talrijkere en
                collectievere leiding. Maar tevens is deze globaliserende en
                internationalistische inschatting rechtstreeks verbonden met de
                activiteit van de Internationale, haar afdelingen en haar
                militanten. Ondanks haar politieke marginaliteit en haar
                ‘tocht door de woestijn’ sinds 1938 heeft de Vierde
                Internationale zich weten vast te klampen aan de radicale strijd
                en aan revolutionaire ervaringen (van een grote politieke
                rijkdom) die zich eveneens naast de politieke ‘mainstream’
                voordoen. Enkele voorbeelden. In 1950 wordt een werkbrigade naar
                Joegoslavië gestuurd (dat Stalin op dat ogenblik tracht te
                verstikken). Men bedient zich van het zelfbeheer als hefboom
                voor een socialistische vernieuwing. Men wordt
                ‘valiezendrager’ voor het Algerijnse FLN opdat deze het
                Franse imperialisme kan verslaan en, vervolgens, gestimuleerd
                wordt om haar revolutie de socialistische weg te doen inslaan.
                In 1959 erkent men onmiddellijk de socialistische draagwijdte
                van de Cubaanse revolutie. Zonder vooroordelen identificeert men
                zich met de non-conformistische leiding van Fidel en Che.
                Tegelijkertijd steunt men ‘nieuwe guerrilla’s’ in
                Latijns-Amerika. De Vierde Internationale is op dat ogenblik
                ongetwijfeld klein en minoritair, maar alleszins geen sekte die
                vooral bekommerd is over het eigen voortbestaan en het uitroepen
                van het eigen gelijk. 
                
                 Bij
                al deze gebeurtenissen is Ernest Mandel rechtstreeks betrokken.
                Hij is zelf een product van deze evolutie van de Vierde
                Internationale. Hij is gerijpt temidden van een leiding waarvan
                de rijke interne dialectiek maakt dat hij alle grote problemen
                van deze eeuw kent. In 1963 is deze intellectuele verworvenheid
                reeds getoetst aan 25 jaar militantisme binnen een massale
                arbeidersbeweging in België. 
                
                 Leider
                van de Vierde Internationale 
                
                 De
                periode van 1965 tot de jaren ‘80 vormt ongetwijfeld het
                hoogtepunt van de creatieve kracht van zijn denken en politieke
                invloed op wereldschaal en dit zowel op de revolutionaire
                voorhoede als op de linkse intelligentsia. Dat heeft uiteraard
                te maken met de draai van ‘1968’ in de wereldsituatie en de
                politieke en numerieke ontplooiing van de Vierde Internationale
                zelf. Overal benutten de afdelingen van de Vierde Internationale
                de geboden kansen van strijd en de nieuwe perspectieven voor de
                socialistische wereldrevolutie. 
                
                 Het
                is ook de periode waarin de grenzen voor Ernest gesloten worden:
                zoals vele anderen wordt hem de toegang ontzegd tot ‘de
                stalinistische planeet’ (USSR, China, Oost-Europa), maar ook
                tot de USA, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, het Spanje van
                Franco, Australië... 
                
                 Ernest
                put zijn grootste vreugde ongetwijfeld uit het feit dat hij
                actief kan zijn met een vernieuwde ploeg, versterkt door een
                jonge generatie revolutionairen die volledig afgestemd is op
                zijn organisatie. Deze bijdrage van Ernest Mandel staat voor
                altijd gebeiteld in de geschiedenis van de Vierde
                Internationale: voor de Internationale een ruimte afdwingen die
                haar onmiddellijk organisatorische oppervlakte ver overschrijdt;
                de organisatie richten op de brede historische perspectieven als
                horizon van de onmiddellijke strijd, een stevige politieke
                onderbouw aanleggen voor het hectisch militantisme, de
                organisatie een sterk zelfvertrouwen schenken... 
                
                 Om
                dit in zijn globaliteit en onder al zijn aspecten naar waarde te
                schatten zal men later achterom moeten kijken en vooral veel
                onderzoekswerk verrichten. 
                
                 Vanaf
                ‘68’ is Ernest bekend tot ver buiten de militante kringen.
                Hij is actief in de vier hoeken van de wereld, op massameetings,
                vormingsvergaderingen, werkseminaries, universitaire
                cursussen... Er moeten wel tienduizenden ‘piratencassettes’
                bestaan van zijn toespraken, van momenten waarop zijn kennis in
                rechtstreeks contact komt met een geëngageerd, kritisch en
                enthousiast publiek. 
                
                 Maar
                er bestaat ook een enorme ‘verborgen zijde’ van deze
                bruisende activiteit, die door het grote publiek nauwelijks of
                helemaal niet gekend is. 
                
                 Ernest
                was een organisator van de Vierde Internationale, zoals hij een
                ‘practicus’ was van La Gauche, bekommerd om elk aspect van
                het militante werk, ook het meest bescheiden (vertaling,
                bladopmaak, financiële campagnes, het opzetten van
                sympathisantenkringen, materiële infrastructuur...). 
                
                 Eenmaal
                lid van het Internationaal Secretariaat in 1946, in een wereld
                vol ruïnes, ontzegt hij zich geen enkele inspanning om de
                afdelingen in Europa, naast de zijne, herop te bouwen (meer
                bepaald sleutelafdelingen zoals Italië en Duitsland). Op die
                manier herstelt hij de banden op het Europees continent, een
                werk dat hij in 1942 aanvatte. (Begin jaren ‘50 neemt hij deel
                aan het politiek bureau van de Franse afdeling dat zich in
                crisis bevindt.) Hij wordt naar Azië gezonden om er opnieuw
                contact te leggen met de organisaties in India, Indonesië en
                Sri Lanka (waar de LSSP de meerderheidspartij van de
                arbeidersklasse wordt). Vanaf dan verliest hij nooit meer het
                belang uit het oog van de relaties met de Amerikaanse SWP, één
                van de historische pijlers van de Vierde Internationale. Zowel
                binnen als buiten de Internationale voert hij strijd voor de
                eenheid, tegen elk sektarisme. 
                
                 Hij
                neemt deel aan de werkbrigade in Joegoslavië (1950) en nadien
                aan de Conferenties van Korcula - waar socialistisch
                intellectuelen van Oost- en West-Europa met elkaar ontmoeten.
                Hij neemt deel aan het werk ten dienste van het Algerijns FLN
                (België was voor het clandestien werk een belangrijke
                ‘terugvalbasis’). In de periode 1962-63 nodigt Che Guevara
                hem uit om aan zijn zijde deel te nemen aan het debat over de
                politiek-economische oriëntering van het socialisme, een debat
                dat de Cubaanse leiding verdeelt.[5] 
                
                 Na
                1968 is zijn ‘agenda’ overvol: persoonlijke gesprekken,
                advies, discussies, met revolutionaire en antikapitalistisch
                leiders en linkse intellectuelen van overal ter wereld. Hij mist
                geen enkele kans om ‘emigranten’ uit het Oosten of de USSR  te
                ontmoeten - een
                onbekende want verboden planeet - om rechtstreeks gegevens te
                vergaren over
                wat er zich diep in deze maatschappijen afspeelt. 
                
                 Zijn
                nota’s over gesprekken en intern vergaderingen, zijn bijdragen
                aan debatten binnen de Vierde Internationale (gepubliceerd in de
                interne bulletins), zijn immense politieke correspondentie, maar
                ook vanaf 1944 - zijn artikels in het tijdschrift ‘Quatrième
                Internationale’ (indertijd op zeer kleine oplage) vormen een
                ware goudmijn. 
                
                 Voortdurend
                wordt zijn belangstelling aangescherpt. Hij raakt geboeid door
                Spinoza, droomt ervan een boek te schrijven over ‘de
                permanente revolutie in het Vlaanderen en de Nederlanden van de
                XVIde eeuw’, bekommert zich om het ethische vraagstuk,
                herbront zich bij Ernst Bloch ‘de grootste marxistische
                filosoof van de XXste eeuw’, dixit Ernest - en ontspant zich
                met de lectuur van een massa politieromans.[6] 
                
                 Bij
                al deze militante activiteiten blijven drie fundamentele
                problemen van deze eeuw het middelpunt van de analyse: de
                dynamiek van de tegenstellingen binnen de kapitalistische
                maatschappij als één geheel; de rol van de arbeidersbeweging
                en de activiteit van de arbeidersklasse onder het moderne
                kapitalisme; het stalinisme. 
                
                 Ernest
                is zich bewust van de buitengewone vooruitgang die Trotski’s
                analyse van het stalinisme betekent en draagt krachtig bij tot
                de actualisering van die analyse. Hiermee doorprikt hij alle
                dogma’s die door de epigonen van het trotskisme verspreid
                worden. Al zeer snel wordt hij op wereldcongressen de inleider
                over deze materie. Op het 5de Wereldcongres legt hij een
                waardevol document voor dat tegelijkertijd een balans opmaakt en
                een nieuwe situering voorstelt: ‘Opgang, verval en val van het
                stalinisme’ (Quatrième Internationale, december 1957). Hij
                volgt stap per stap de bureaucratische hervormingen en ontbloot
                er de economische en sociale onderbouw van. Hij onderzoekt de
                mogelijkheden tot politieke revolutie, eerst in de USSR gevolgd
                door de DDR. Op het einde van zijn leven beschouwt hij de
                politieke duidelijkheid over de socialistische democratie als
                een absoluut fundamentele vereiste om de volkeren, de
                arbeidersklasse en de jeugd - na het fascisme en de desastreuze
                ervaring van het ‘reëel bestaand socialisme’ - (opnieuw) te
                winnen voor het socialistisch perspectief. (Zie de resolutie van
                het 11de Wereldcongres waarvan hij de bezieler en de
                belangrijkste opsteller is). 
                
                 Het
                laatste gevecht: voor Trotski en de Vierde Internationale 
                
                 De
                mislukking - ‘t is te zeggen het niet plaatsgrijpen - van de
                antibureaucratische, socialistische revolutie in de USSR en de
                DDR is voor Ernest als voor de hele antistalinistische en echt
                socialistische linkerzijde een bron van ontgoocheling. 
                
                 Slechts
                met een sterke interne terughoudendheid geeft hij toe dat het
                kapitalistisch herstel een beslissende trap bereikt. Los van de
                voorspelling, mobiliseert Ernest zijn energie voor het grootste
                militante gevecht van zijn leven: zoveel mogelijk verworvenheden
                uit deze ondergang redden. 
                
                 Hij
                zet alle materiële en militante middelen in om
                revolutionair-marxistische kernen in de ex-USSR en de ex-DDR te
                consolideren. Hij verdedigt de ‘legitimiteit van de
                Oktoberrevolutie’ (zie in het Engels en het Frans de
                Cahiers/Notebooks van het IIRF/IIRE). Hij maakt van elke
                gelegenheid gebruik om de tot en de ideeën van Trotski te
                verdedigen tegenover de ex-stalinistische wereld die opengaat
                (deelname in de ex-USSR aan debatten die door de media verslagen
                worden; vergaderingen met instanties van de KP; een nieuw boek,
                ‘Trotski als Alternative’, dat in de voormalige DDR wordt
                uitgegeven door de uitgeverij van de voormalige KP - waar hij
                trots op is). 
                
                 Zijn
                spreekwoordelijk optimisme maakt hem niet blind voor de
                reactionaire wending in de wereldsituatie. Uit ervaring weet hij
                dat het overleven van de Internationale - haar revolutionaire
                geest en organisatorische integriteit - meer dan vroeger
                afhangen van de politieke overtuiging van de kaders en
                militanten. Dit geeft aanleiding tot ‘Socialisme of barbarij,
                programmatorisch manifest van de Vierde Internationale aan de
                vooravond van de XXIste eeuw’. Aanvankelijk wit hij hiermee de
                politieke verworvenheden van de Internationale
                ‘vergrendelen’ ten opzichte van de twijfel die op
                wereldschaal in de rangen van de linkerzijde sluipt. Maar zeer
                snel begrijpt Ernest dat de aan gang zijnde omwentelingen niet
                alleen de krachtsverhoudingen aantasten, maar ook - en in de
                diepte - de sociale structuren van maatschappijen, staten,
                klassen, politieke krachten, culturele sferen en bewustzijn.[7] 
                
                 De
                Vierde Internationale voorbereiden op de volgende eeuw
                veronderstelt van dan of een substantiële uitbreiding van het
                revolutionair-marxistisch programma tegen elk sektarisme of
                dogmatisme in en een politiek profiel dat op de toekomst en de
                komende generaties gericht is. 
                
                 Ondanks
                een eerste hartaanval (december 1993) blijft Ernest Mandel zijn
                tot binnen de leiding van de Vierde Internationale vervullen.
                Hij spiedt constant naar mogelijkheden om de situatie om te
                keren, meer bepaald via een verkiezingsoverwinning van links in
                Brazilië. Maar tegelijkertijd bespeurt hij het morele en
                politieke verval van de traditionele reformistische leidingen en
                het verval van de ‘klassieke’ arbeidersbeweging, de
                criminalisering van het kapitalisme en bevraagt hij zich over
                het overleven van de planeet... Hij citeert cijfers over de
                schrijnende armoede in de wereld en benadrukt de verslechterde
                situatie van de vrouw. Hij bevraagt zich opnieuw over de
                nazi-barbarij, waarvan zijn bibliotheek alle recente werken
                telt. 
                
                 De
                achteruitgang van zijn gezondheid hindert hem, maar hij blijft
                verder werken ‘voor de Internationale - de zin van mijn
                leven’, zoals hij in zijn testament schrijft. Hij vindt troost
                en soelaas bij Anne, zijn echtgenote, met wie hij de laatste
                veertien jaar van zijn leven in vreugde en geluk deelt. 
                
                 Begin
                juni  1995 staat
                hij er absoluut op deel te nemen aan het Wereldcongres. Hij
                leidt zelf onze werkzaamheden in, door de thema’s aan te
                snijden die hem zo dierbaar zijn en door een oproep te doen aan
                de jonge generaties om de strijd verder te zetten. 
                
                 Ernest
                Mandel heeft ons verlaten. Wij treuren om zijn verdwijning. Maar
                tegelijkertijd keren wij ons naar de revolutionaire strijd. Zijn
                leven vormt een krachtige oproep tot engagement aan de zijde van
                alle onderdrukten en uitgebuitenen, tot de opbouw van een
                revolutionair-socialistische Partij en Internationale. Hij laat
                ons een ontzaglijke politieke erfenis na die we, zonder
                personencultus, zullen inzetten in de komende politieke en
                ideologische strijd en die onvermijdelijk zal gepaard gaan met
                de herdefiniëring van de programmatorisch en strategisch
                alternatief voor het socialisme. 
                  
 
                     
                     Ernest brengt hem een
                    ontroerende politieke hulde in het voorwoord van de eerste
                    uitgave van ‘La conception materialiste de la question
                    juive’, een werk dat Abraham Léon in 1942
                    voltooide.
                    
                   
                     
                     Het
                    artikel - getekend E.R. (Ernest Mandel) – “La
                    crise mondiale du mouvement ouvrier et le role de la
                    Quatrieme Internationale” in Quatrième Internationale,
                    nr. 3, januari 1944, wordt
                    door de twee Franse organisaties van de Vierde
                    Internationale verworpen als “anti-marxistisch en
                    kulpabiliserend ten aanzien van de arbeidersklasse”.
                    
                   
                     
                     Voorwoord van het
                    Laatkapitalisme
                    
                    
                    
                   
                     
                     La Breche (1987)
                    heeft recentelijk de neerslag van dit debat
                    heruitgegeven, zie Ernesto Che Guevara, ‘Ecrits d’un
                    revolutionnaire’.
                    
                   
                     
                     Dit levert een boek op,
                    ‘Uitgelezen moorden’, en vier zeer stimulerende artikels
                    voor tijdschriften.
                    
                   
                     
                     Zie zijn laatste interview
                    in Rood, 1 mei
                    1995.
                    
                   |