In
de naoorlogse periode vormden de trotskisten een groep die op
actieve en intellectuele wijze de traditie van een levend, niet
verkalkt marxisme hooghielden. Door de naoorlogse sociale
pacificatie hadden ze ook alle tijd om zich in de finesses van
de marxistische analyse te verdiepen. Daardoor waren ze in de
periode direct na “68 in staat een aantrekkingskracht uit te
oefenen op bredere lagen van jongeren die een brug wilden slaan
tussen militant activisme en een harde, zakelijke analyse van
wat er feitelijk mis ging in het kapitalistisch systeem.
Gedurende een tiental jaar werd de trotskistische Vierde
Internationale bovendien gekenmerkt door een open, libertaire
sfeer die met name cultureel gerichte mensen aansprak. Onder
invloed van de Amerikaanse Socialist Workers Party, die altijd
al een meer strakke partijopvatting huldigde, kwam op het einde
van de jaren zeventig hierin een belangrijke ommekeer, de turn
to industry, in
Vlaanderen “arbeidersdraai” genoemd. Tien jaar na Amada
wilde nu ook de RAL,
kort daarna tot SAP
omgedoopt, dat haar militanten de fabrieken introkken. De organisatie
werd een saaie, arbeideristische club. Terzelfder tijd werd de
theoretische stagnatie bevestigd waar de Vierde al een tijdje
onder leed en die er onder meer toe leidde dat meer academisch
gerichte marxisten, die ook meer tijd hadden voor dat soort
werk, de fakkel van de theoretische vernieuwing overnamen. Van
de naoorlogse generatie is eigenlijk nog enkel Mandel over die
in zekere mate in staat is een militant engagement te combineren
met theoretisch werk van een gehalte dat de moeite blijft om te
lezen. De rest is dood of, en dat geldt voor aantrekkelijke
auteurs uit de jongere generatie, heeft de organisatie verlaten.
En
bij Mandel weet ik nooit helemaal zeker of hij werkelijk gelooft
wat hij zegt of zijn rol speelt” vanuit de overtuiging dat
mensen als hij noodzakelijk zijn om de beweging te blijven
motiveren. Ik zei het al in mijn vorige bijdrage: Mandel lezen
leidt tot voortdurende tegenstrijdige gevoelens.
Op
een bepaalde manier heb ik ook zoiets met Frank Slegers die mijn
bespreking van Mandels opvattingen over de “glastrojka” (De Nieuwe Maand, december
1989) probeert te weerleggen (De
Nieuwe Maand, april
1990). Enerzijds is Slegers een “harde” die indertijd als
één van de eersten voor de “arbeidersdraai” geageerd
heeft, die ook manipulaties van de waarheid pour
besoin de la cause niet
uit de weg gaat. Binnen de leiding van de SAP wordt hij meer als een
harde werker en nuttige boekhouder dan” als een groot
theoretisch licht beschouwd. Daar staat tegenover dat hij als
eerste de Vierde in België buiten haar traditioneel vrijzinnige
circuits heeft geleid en met name de thematiek van de
christelijke arbeidersbeweging daar serieus heeft doen nemen,
binnen de RAL indertijd zeker geen klein bier. Slegers is wellicht ook het enige lid
van het politiek bureau van de SAP
dat erover zou
piekeren dat het een belang kan hebben om in De
Nieuwe Maand een
artikel te schrijven...
Ik
heb er dan ook vrede mee als hij begint met op klassiek
trotskistische wijze hoog van de toren te blazen (“Wij zouden
er ons gemakkelijk van of kunnen maken...”) en naar het einde
toe mij van een halve waarheid “en dus een leugen”
beschuldigt. Omdat het belangrijk is dat de discussie gevoerd
wordt, wil ik evenwel antwoorden en daarbij drie dingen doen:
(1) kort antwoorden op Slegers” rechtstreekse aantijgingen,
(2) ter verdere illustratie van Mandels methode ingaan op een
aantal van zijn recente artikels en interviews en (3) de
belangrijkste discussiepunten uit mijn eerste en Slegers”
bijdrage omdraaien naar vragen aan al wie ons wil overtuigen van
de werkzaamheid (en dus de mogelijkheid als alternatief) van een
democratische, socialistische planeconomie.
Een
Ik
zou Mandel heel wat woorden en opinies in de mond leggen, maar
citeren doe ik bijna niet. Ik heb inderdaad niet de hele tijd
aanhalingstekens gebruikt, maar wel degelijk geciteerd. Dat is
evenwel niet voldoende. Het leuke aan de discussie in De
Groene Amsterdammer waar
naar ik verwees, was dat Mandel af en toe “uitspraken” deed
(zoals die over het feit dat hij niet zo”n probleem heeft met
stagnatie) die hij anders niet zomaar op papier zet. Zoals ik al
zei, men moet ook tussen de regels lezen, weten wat Mandel
vroeger heeft gezegd. Bijvoorbeeld Mandels voorspellingen die
niet zijn uitgekomen en die ik noemde, heeft hij die niet
gedaan? Mandels stijlfiguren en debating trucs, iedereen die
zijn grote debatten heeft meegemaakt, kent ze. Onder trotskisten
en ex-trotskisten is het een bekend spelletje fakediscussies te
voeren waarin zoveel mogelijk van die figuren voorkomen (“het
is een belediging voor de arbeiders te beweren dat...”, “ik
laat me leiden door de categorische imperatief...”). Daardoor
herken je ze snel als ze in werkelijkheid gebruikt worden om reële
problemen mee uit de weg te gaan. Leuk zijn ook de actuele
feiten die een veel fundamenteler punt moeten bewijzen en die
slechts een tijdje meegaan tot ze weerlegd worden door nieuwe
feiten die een andere kant op wijzen. Eentje waar Mandel
tegenwoordig bijvoorbeeld erg van houdt is “36% van de
Zwitserse kiezers, 50% van de Zwitserse jeugd heeft gestemd voor
de totale afschaffing van het leger. En dat in het meest
conservatieve en meest voorspoedige land ter wereld”
(bijvoorbeeld Humo,
21 december
1989).
Onze
trotskistische kameraden zijn te gewoon aan een ondermaats
publiek dat afgericht wordt op applaudisseren en jouwen. Slegers
speculeert duidelijk (en voor een groot deel terecht) op het
kort geheugen van de lezer. Of Slegers heeft zelf een kort
geheugen. Een wel heel stom voorbeeld: “[Ludo] Martens
verdedigt niet
de perestrojka.” Er is een tijd geweest dat trotskisten de
bibliothecarissen van de revolutie werden genoemd, maar
blijkbaar zijn ze zelfs dat niet meer. Ik had het over een debat
in mei 1988. Het kan een lid van het politiek bureau van de SAP
toch niet ontgaan zijn dat de PvdA op basis van Gorbatsjovs
politiek enige tijd daarvoor haar analyse over de Sovjetunie had
herzien en opeens vol gejuich de perestrojka binnenhaalde. Uit
Gorbatsjovs redevoeringen en boeken werden in Solidair hele
uittreksels gepubliceerd... Akkoord, sinds Tien-an-Men is de
liefde bekoeld en is voor wat de Sovjetunie betreft Ligatsjov
het lichtend voorbeeld, maar Slegers verwacht toch niet dat ik
daarom de geschiedenis ga herschrijven?
Meest
fundamenteel is natuurlijk waar ik volgens Slegers een halve
waarheid vertel over Mandels liefde voor de markt. “Mandel is
er voorstander van marktmechanismen in te voeren of te behouden
in maatschappijen zoals de Sovjetunie en de landen van
Oost-Europa, die overgangsmaatschappijen zijn tussen kapitalisme
en socialisme: marktmechanismen zijn b.v. onvermijdelijk en
positief in de distributiesfeer van consumptiegoederen, in de
dienstensector...” Daar maakt Slegers er zich iets te snel van
af. Ten eerste gaat het duidelijk niet om de markt in het
socialisme, en zelfs in de overgangseconomie van kapitalisme
naar socialisme wordt het marktmechanisme beperkt tot de
consumptiesfeer en de dienstensector. Doe zo maar een economie
draaien. Slegers en heel de Vierde Internationale kunnen doen
alsof ze niets met de ervaring van Oost-Europa te maken hebben,
maar daar is men alvast tot de overtuiging gekomen - akkoord, op
basis van ervaring, vanuit een materialistisch standpunt
wellicht totaal verwaarloosbaar - dat een dergelijke rol voor de
markt als aanvulling op de planning niet werkt. Mandel houdt
echt niet van de markt en zal zoals alle communisten die zo snel
mogelijk afschaffen, met alle gevolgen van dien. Het omgekeerde
beweren is veel meer een leugen dan wat ik zegde. De
mogelijkheden van het sociaal-democratische alternatief dat
planning en regulering tot op zekere hoogte corrigerende
mechanismen kunnen vormen voor de werking van de markt - staan
weliswaar ook in Oost en West al geruime tijd ter discussie,
maar de ervaringen op dat vlak zijn in elk geval heel wat minder
negatief. Slegers kan nog beweren dat ik tegelijk kies voor pest
en cholera, hijzelf doet dat blijkbaar ook, maar in een
duidelijk minder werkbare combinatie (maar dat verschil ziet hij
wellicht niet eens).
Twee
Hoe
ontwikkelt Mandel verder zijn standpunt? Mandel heeft het voor
op zijn partizanen dat hij actief denkt over wat er aan de hand
is en tot op zekere hoogte nieuwe paden durft te bewandelen. In
de VPRO-Belevenissen
van 28
januari 1990 had hij het ten aanzien van Oost-Europa
bijvoorbeeld over een soort driehoeksstrijd tussen de
arbeidersbelangen, de belangen van de bureaucratie en die van de
kleine en middelgrote burgerij. In Inprécor
(16 oktober 1989), het internationaal blad van de
Vierde Internationale, voegt hij daar nog een vierde sociale
kracht bij: “de gesalarieerde "nieuwe
middenklassen", d.w.z. de intelligentsia”. In het licht
van wat Poulantzas zestien jaar geleden over klassen schreef
weliswaar niet hemelverheffend, maar toch interessant omdat
Mandel hier het “grote” proletariaat van alle
gesalarieerden, waar hij voor het overige zo erg aan houdt ter
wille van de optimistische analyses die het mogelijk maakt,
opsplitst. In het SAP-blad Rood
van 26 december 1989 ontkent hij dat er in het Oosten
van herstel van het kapitalisme gesproken kan worden. “Alle
economische experten zijn van oordeel dat binnen afzienbare tijd
de privé-sector amper 10% van de staatsbedrijven zal overnemen
(...). Het gewicht van die privé-sector in de Poolse economie
zal minder groot zijn dan het gewicht van de privé-sector in de
Sovjet-Unie tijdens de N.E.P.-periode onder Lenin (...). De
aspirant-Poolse kapitalisten [sic] hebben noch de middelen, noch
de ondernemers-kennis om grote bedrijven te kopen. (...) Er is
twintig jaar nodig om dat te veranderen. (...) Er zal een lange
periode van tweeslachtige vermenging aanbreken van een
embryonair, aarzelend, speculatief, corrupt en vreselijk
asociaal "kapitalisme" met een staatseconomie in
ontbinding (met vooraan een coöperatieve sector in
uitbreiding).” Ik kan me inbeelden dat revolutionaire
socialisten die alles wat Mandel hier zegt eens goed doordenken,
tot grote geloofsproblemen komen. Mandel is hier duidelijk aan
het zoeken en interpreteren, en het is altijd interessant zo”n
proces te volgen. Daarom vinden Mandels werken steeds een
redelijke afzet - Mandel onderhoudt daarbij zelfbewust het
misverstand als zou dit gehoor gelijk staan met dat van heel
zijn club (bijvoorbeeld het genoemde Humo-interview en het
genoemde VPRO-programma).
Dat neemt niet weg dat (ik kan
niet aan de verleiding weerstaan om te zeggen: zoals elke
kritische theoloog) ook Mandel alles in het werk stelt om de
gelovigen gerust te stellen. Alles is nog in orde, werkt en bidt
verder. Zo publiceerde hij in Inprécor
(23 maart
1990) een artikel over de toekomst van het communisme dat het
twintig jaar geleden ongetwijfeld nog zou hebben gedaan, maar nu
om de werkelijke problemen die de geloofwaardigheid van het
communistisch project rechtstreeks raken heen draait.
Ook analyses waarin
vooropgezette meningen tot een verdraaiing in de werkelijkheid
leiden, ontbreken niet. In Inprécor
verscheen vorig jaar (16 oktober 1989) een
interessant artikel over de crisis van de communistische
partijen in West en Oost waarin Mandel volgende indeling maakt:
“simplificerend zou men kunnen zeggen dat er drie
internationale tendensen zijn die zich op de een of andere wijze
op het communisme beroepen: de pro-Gorbatsjov- tendens die ja
zegt aan de glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan
"regionale akkoorden" in samenwerking met het
imperialisme; de conservatieve tendens, die nee zegt aan de
glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan de
"internationale akkoorden"; en de
marxistisch-revolutionaire tendens die ja zegt aan de glasnost,
nee aan de perestrojka, en nee aan de "regionale
akkoorden".” Als we het punt van de regionale akkoorden
weglaten, zat ik er met mijn analyse op basis van het
Volkskamp-debat van 1988 dus nog niet zo ver naast: Van Geyt in
de eerste tendens, Ludo Martens (en zijn nieuwe vriendje
Ligatsjov) in de tweede, Mandel in de derde. In oktober 1989
(Mandels artikel is getekend 10 oktober 1989) was het evenwel al
sterk overtrokken om nog te beweren dat de conservatieve
stroming voor de perestrojka is. De conservatieven beleiden
weliswaar lippendienst aan de perestrojka - zij het steeds
minder -, maar werken die in feite op alle mogelijke manieren
tegen. Maar Mandel ziet het niet graag dat zijn verzet tegen de
perestrojka gelijkenissen vertoont met dat van de nomenclatuur,
zoals de trotskistische bladen het steeds hebben over
het noodzakelijke verzet van de arbeiders tegen de economische
hervormingen - in Oost-Europa, zonder erbij te vermelden dat ze
daarmee op dezelfde lijn, zitten als de stalinistische
vakbonden. Ik vermoed dat er op termijn meer toenadering zal
komen. De leninistische “rots” verbinden beide
organisaties” meer dan veel buitenstaanders vermoeden. De
behoudende reflex van veel stalinistische kaders ten aanzien van
de nieuwe situatie is: hetzelfde (totale planning), maar wat
democratischer - met andere woorden het standpunt dat de Vierde
al zeer lang verdedigt. Beide willen met inzien dat juist de
poging alles te plannen tot een ontzettende bureaucratie moet
leiden. Dat in Vlaanderen SAP en KP in de Regenboog samenwerken
is dus niet zo toevallig, en ook in Duitsland is er nu voor het
eerst een begin van toenadering van de Vierde tot de PDS
(vroegere SED) van Oost-Duitsland (zie Inprécor
van 4 mei 1990).
Drie
Wat zijn nu de essentiële
kwesties in de discussie. Frank Slegers noemt er drie: (1) mag
de arbeidskracht een waar zijn, met andere woorden,
ondergeschikt aan de wetmatigheden van de markt? (2) betekent
versterking van de markt automatisch versterking van de
democratie? (3) is een “volgroeid socialisme” realiseerbaar?
Het eerste - de arbeidskracht
als waar - lijkt me niet zo”n punt, als daar een goede vorm
van sociale zekerheid en mogelijkheden tot voortdurende bij- en
omscholing tegenover staan. De systemen in West-Europa vertonen
op dat punt alle hun goede kanten en gebreken, waar veel van te
leren valt. Op de tweede vraag kan ik met Slegers nee
antwoorden: versterking van de markt leidt niet automatisch tot
meer democratie, maar mijn verdere uitwerking verschilt. De
derde vraag - is het socialisme mogelijk? - is natuurlijk de
hamvraag, maar hangt wat mij betreft samen met de tweede, ook al
zal Slegers zeggen dat die tweede over de
“overgangseconomie” gaat. Ik ben meer geïnteresseerd in de
middellange termijn van de verre eeuwigheid.
Bij de tweede vraag antwoordt
Slegers dat versterking van de markt moet leiden tot de uitbouw
van een uitgebouwde socialistische arbeidersdemocratie. “Hoe
meer markt, hoe meer het tegengewicht nodig is van het
socialistisch zelfbeheer en een democratische planeconomie op
het vlak van de grote productiemiddelen, de grote economische
oriëntaties, enz...” OK, perestrojka moet samengaan met
glasnost, zelfs al leidt dat tot spanningen. De discussie over
de grote opties wordt erdoor verduidelijkt, de maatschappelijke
creativiteit wordt ermee gestimuleerd en de kansen om de
inefficiëntie te bestrijden vergroot. Maar met zijn
“uitgebouwde socialistische democratie” suggereert Slegers
meer, zonder te verduidelijken wat. Gaat het over het niveau van
de macrodemocratie waar het parlement discussieert over de grote
(in dit geval) economische opties - bijvoorbeeld stimuleren van
de diffusie van nieuwe technologieën, van milieuvriendelijke
projecten, van openbaar versus privé-vervoer - en daartoe in
aangepaste wetten, reglementeringen, subsidieregelingen,
belastingen of belastingvrijstellingen voorziet? Of heeft hij
het over microdemocratie op ondernemingsvlak en wat heeft die te
maken met grote productiemiddelen (de staalarbeiders zeggen
natuurlijk dat investeringen in de staalindustrie belangrijk
zijn) of grote economische opties? In het eerste geval: wat wil
hij toevoegen aan de parlementaire instituties om er een
“arbeidersdemocratie” van te maken: een sociaal-economische
raad, een arbeidersparlement (maar waarom enkel arbeiders of
loontrekkende, het blijkt dat hun stemmen zich nu toch al over
verschillende politieke stromingen verdelen)? In het tweede
geval is het toch duidelijk dat je ofwel een vanonder op
opgebouwd plan wil (en dus geen markt, waarvoor die nieuwe
democratie het tegengewicht moest vormen), ofwel een vrije markt
van zelfbestuurde ondernemingen en die hebben dan met de
economische rationaliteiten af te rekenen waar onze
communistische vrienden niet van houden.
Bovendien is er reden tot
wantrouwen. De werking van de markt is nog niet of nauwelijks
heringesteld, maar Slegers wil eerst die versterking van de
arbeidersdemocratie. Dat klinkt sympathiek en het lijkt moeilijk
om daar tegen te zijn. Maar wat is Slegers” bedoeling: het
systeem te doen functioneren of het op te blazen door de
contradicties op de spits te drijven? Hij doet alsof hij het
eerste wil, maar hij wit het tweede. Laten we niet vergeten dat
de Vierde Internationale een revolutionaire organisatie is,
waarvan de basisbenadering in het “overgangsprogramma” ligt.
In zo”n overgangsprogramma stelt men eisen, die in principe
niet inpasbaar zijn in het bestaande systeem om door de
contradicties die ze bloot leggen een revolutionair proces op
gang te brengen. Dat is allemaal wel leuk als men voor daarna
een geloofwaardig programma heeft, maar buiten wat losse
flodders over democratische planning is de Vierde op dit punt
nooit ver gekomen.
Het doel van de herinvoering
van de markt in Oost-Europa moet integendeel als doel hebben
zekere economische rationaliteiten weer te doen respecteren. Je
kunt een economie niet totaal voluntaristisch sturen. Daarom
stel ik de vraag wat Frank Slegers in de huidige situatie
verwacht van versterking van de arbeidersdemocratie. Volgens mij
niets anders dan dat de arbeiders zich beter tegen de
marktlogica zullen kunnen verzetten, zodat ze de stagnatie
helpen verlengen. In de publicaties van de Vierde wordt
Solidarnosc bijvoorbeeld steeds verweten te veel rekening te
houden met de economische situatie. Of moet ik geloven dat
Slegers wil dat de arbeiders door mee te beslissen meer
gemotiveerd moeten worden en zich dus “op zijn Nicaraguaans”
neerleggen bij de economische logica? Maar dan kom je in de
buurt van het “participatiefmanagement”, de nieuwe naam voor
het medebeheer dat de SAP
altijd zo hevig afwijst.
In dit verband is Slegers boos
dat ik offers van de arbeidersbeweging in de strijd gelijkstel
met inlevering, uitroepteken. Zoals ik in mijn vorige bijdrage
al schreef, hangen de marxistische revolutionairen tegenover de
arbeiders tot hun revolutie de Sinterklaas uit en pas dan
beginnen ze over economische rationaliteiten te praten. In
bepaalde crisissituaties kun je zoals de sociaal-democraten
inleveringen proberen te beperken, te spreiden, zo rechtvaardig
mogelijk te maken. Je kunt ook beweren dat ze overbodig zijn,
dat zoals een oude slogan luidt de prijzen omlaag en de lonen
omhoog moeten. Volgens Mandel en Slegers moet je mensen in
crisissituaties overtuigen van het nut van niet te winnen
veldslagen. Daar is de arbeidersbeweging evenwel nooit beter van
geworden, mijn uitroepteken. Trotski was indertijd een militair
strateeg die nog wist wat strategische terugtocht betekende. Dat
aanvankelijk succesvolle revolutionairen in de hele wereld er al
“lang achter zijn dat het geld halen bij de rijken en het doen
betalen van de crisis door de rijken per saldo nooit veel
opbrengt en er alleen toe leidt dat je nadien alle moeite hebt
om weer een beetje ondernemingszin in je economie te pompen,
weerhoudt hun tot nu toe minder succesvolle collega”s er niet
van deze ouwe kost te blijven opwarmen.
Met mijn opstelling verdedig ik
volgens Slegers de Sovjetbureaucratie die zegt “perestrojka of
economische catastrofe” terwijl het probleem bij de
bureaucratie zelf ligt. Ten eerste staat de Vierde met haar
verzet tegen de perestrojka veel dichter bij die bureaucratie.
En daarnaast moet Slegers eens uitleggen hoe enkel door glasnost
dat systeem er wel bovenop zal komen. Het is ook flauw te
beweren dat ik suggereer dat het gecombineerde proces van
perestrojka en glasnost vlekkeloos zal verlopen en bij voorbaat
van succes verzekerd is. Het verschil tussen reformisten en
revolutionairen ligt er juist in dat de eerste niet uitgaan van
het bestaan van wonderoplossingen of de mogelijkheid van ideale
maatschappijen.
Glasnost zonder perestrojka,
daarmee zijn we dus weer bij de discussie over democratische
planning. Ten eerste: waarom zou je die willen? Als mensen via
de markt vrij goed in hun gediversifieerde behoeften kunnen
voorzien, en als je die markt met vrij algemene vormen van
regulering kunt corrigeren, waarom dan al die moeite doen om het
anders te regelen? In zijn oudere verhalen heeft Mandel het
altijd over vier uur per dag zelfbesturen. Ik moet er niet aan
denken: al die verloren tijd in vergaderen met mensen die denken
dat ze beter weten wat ik nodig heb dan ikzelf, tijd die je veel
nuttiger of leuker kunt besteden. En bovendien weer je dat het
resultaat veel saaier, eenvormiger en beperkter zal zijn dan wat
we nu hebben (vooral aan de onbenulligste dingen ontbreekt het
steeds in de grote plannen, want wie houdt er zich bij zo”n
grootse opdracht met dat soort dingen bezig; het ongerief is er
niet minder om). Ik heb het dan nog niet gehad over de slechte
kwaliteit, de te hoge prijzen (resultaat van lage
arbeidsproductiviteit), het ontbreken van redelijke
dienstverleningen en andere ongemakken die alle samengaan met
het ontbreken van concurrentie. En bovenal: het werkt niet. Het
lukt niet om maar bij benadering op voorhand het geheel van alle
economische interacties te regelen die nu via de markt tot stand
komen. En zeker niet als je zoiets via een democratisch
beslissingsproces van onderop zou willen proberen. Trotskisten
doen steeds alsof de onverwacht snelle groei van de bureaucratie
snel na de revolutie helemaal niets met hun planningsopvatting
te maken heeft. Terwijl alles op voorhand willen plannen een
ontzettende papierwinkel noodzakelijk maakt. Elk product bestaat
uit vele onderdelen. Een economie die zich ontwikkelt leidt tot
een veelvoud van relaties met miljoenen onderdelen. Elke
beslissing over één ervan grijpt weer in op alle andere. De
Russische vliegtuigontwerper Antonov merkte ooit - niet zonder
overdrijving - op dat wiskundigen uit Kiev hadden uitgerekend
dat om een accuraat en geheel geïntegreerd plan op te stellen
voor de materieeltechnische voorziening van alleen de Oekraïne
voor een jaar, het werk van de gehele wereldbevolking gedurende
tien miljoen jaar noodzakelijk is. Zelfs als het minder is,
leidt zo”n benadering natuurlijk tot een ontzettend
conservatisme. Om maar de geringste verandering op te vangen is
een ontzettende krachtsinspanning nodig. En dan ga je nog van de
veronderstelling uit dat alle radertjes in het geheel voor
precieze informatie zorgen en ook bij de uitvoering van het plan
nergens roet in het eten strooien. Je kunt je dan ook beklagen
over verspillingen binnen het kapitalisme, het is niet zo vreemd
dat alle socialistische experimenten het op dat vlak er veel
slechter van af brengen (en bovendien tot onderproductie en
slechte kwaliteit leiden).
Nog zo”n grap is dat Lenin
verwachtte dat de revolutie tot het afsterven van de staat zou
leiden. Wie kan verwachten de economie af te schaffen en
terzelfder tijd de staat? Vandaar dat ik eigenlijk ook niet geïnteresseerd
ben in de mogelijkheid van het ultieme socialisme, het nirwana,
de klassenloze maatschappij, de hemel op aarde of hoe je dat ook
wil noemen. Als het zover komt, zoveel te beter. Op dit ogenblik
de mensen zoiets als een realiseerbaar alternatief op relatief
korte termijn voorspiegelen is echter je reinste boerenbedrog,
door welke ethische categorische imperatief je verder ook
gedreven wordt. Frank Slegers eindigt zijn stuk met de honger in
de wereld als argument. Het valt niet te ontkennen dat in een
aantal gevallen - en met name zeer onderontwikkelde landen -
“socialistische” experimenten tot een zekere vooruitgang
hebben geleid, maar dan vooral waar men de boeren grond gaf om
voor zichzelf en de markt te gaan produceren. Maar zodra er een
plannende bureaucratie aan het werk gaat, maak je van het
beginnend aquarium een vissoep. Probeer daar maar later weer een
aquarium uit terug te krijgen. De meeste historici zijn het
erover eens dat Rusland er beter aan toe geweest zou zijn zonder
de oktoberrevolutie en dat geldt a fortiori voor Oost-Europa.
Honger en milieuverloedering
zijn ongetwijfeld de grote uitdagingen van deze tijd. Mandel,
Slegers et les autres moeten er ons van zien te overtuigen dat
democratische planning, voorbereid met een biefstukkenstrategie
ten opzichte van de arbeidersklasse, op dat punt meer
perspectief biedt dan een markteconomie met democratische
marktregulering, waarbij de arbeiders wel sociale zekerheid en
een gestage toename van hun levenspeil, maar verder geen irreële
economische perspectieven voorgespiegeld worden. Zolang ze dat
niet gedaan hebben, houd ik het erbij dat ze proberen ertoe bij
te dragen met simplistische demagogie de catastrofe in
Oost-Europa en elders nog wat groter te maken ter meerdere ere
en glorie van het eigen gelijk. Zoals in elke crisissituatie is
het niet uit te sluiten dat ze daarbij zekere successen kunnen
boeken...
|