| In
                de naoorlogse periode vormden de trotskisten een groep die op
                actieve en intellectuele wijze de traditie van een levend, niet
                verkalkt marxisme hooghielden. Door de naoorlogse sociale
                pacificatie hadden ze ook alle tijd om zich in de finesses van
                de marxistische analyse te verdiepen. Daardoor waren ze in de
                periode direct na “68 in staat een aantrekkingskracht uit te
                oefenen op bredere lagen van jongeren die een brug wilden slaan
                tussen militant activisme en een harde, zakelijke analyse van
                wat er feitelijk mis ging in het kapitalistisch systeem.
                Gedurende een tiental jaar werd de trotskistische Vierde
                Internationale bovendien gekenmerkt door een open, libertaire
                sfeer die met name cultureel gerichte mensen aansprak. Onder
                invloed van de Amerikaanse Socialist Workers Party, die altijd
                al een meer strakke partijopvatting huldigde, kwam op het einde
                van de jaren zeventig hierin een belangrijke ommekeer, de turn
                to industry, in
                Vlaanderen “arbeidersdraai” genoemd. Tien jaar na Amada
                wilde nu ook de RAL,
                kort daarna tot SAP
                omgedoopt, dat haar militanten de fabrieken introkken. De organisatie
                werd een saaie, arbeideristische club. Terzelfder tijd werd de
                theoretische stagnatie bevestigd waar de Vierde al een tijdje
                onder leed en die er onder meer toe leidde dat meer academisch
                gerichte marxisten, die ook meer tijd hadden voor dat soort
                werk, de fakkel van de theoretische vernieuwing overnamen. Van
                de naoorlogse generatie is eigenlijk nog enkel Mandel over die
                in zekere mate in staat is een militant engagement te combineren
                met theoretisch werk van een gehalte dat de moeite blijft om te
                lezen. De rest is dood of, en dat geldt voor aantrekkelijke
                auteurs uit de jongere generatie, heeft de organisatie verlaten. 
                
                 En
                bij Mandel weet ik nooit helemaal zeker of hij werkelijk gelooft
                wat hij zegt of zijn rol speelt” vanuit de overtuiging dat
                mensen als hij noodzakelijk zijn om de beweging te blijven
                motiveren. Ik zei het al in mijn vorige bijdrage: Mandel lezen
                leidt tot voortdurende tegenstrijdige gevoelens. 
                
                 Op
                een bepaalde manier heb ik ook zoiets met Frank Slegers die mijn
                bespreking van Mandels opvattingen over de “glastrojka” (De Nieuwe Maand, december
                1989) probeert te weerleggen (De
                Nieuwe Maand, april
                1990). Enerzijds is Slegers een “harde” die indertijd als
                één van de eersten voor de “arbeidersdraai” geageerd
                heeft, die ook manipulaties van de waarheid pour
                besoin de la cause niet
                uit de weg gaat. Binnen de leiding van de SAP wordt hij meer als een
                harde werker en nuttige boekhouder dan” als een groot
                theoretisch licht beschouwd. Daar staat tegenover dat hij als
                eerste de Vierde in België buiten haar traditioneel vrijzinnige
                circuits heeft geleid en met name de thematiek van de
                christelijke arbeidersbeweging daar serieus heeft doen nemen,
                binnen de RAL indertijd zeker geen klein bier. Slegers is wellicht ook het enige lid
                van het politiek bureau van de SAP
                dat erover zou
                piekeren dat het een belang kan hebben om in De
                Nieuwe Maand een
                artikel te schrijven...
                
                  Ik
                heb er dan ook vrede mee als hij begint met op klassiek
                trotskistische wijze hoog van de toren te blazen (“Wij zouden
                er ons gemakkelijk van of kunnen maken...”) en naar het einde
                toe mij van een halve waarheid “en dus een leugen”
                beschuldigt. Omdat het belangrijk is dat de discussie gevoerd
                wordt, wil ik evenwel antwoorden en daarbij drie dingen doen:
                (1) kort antwoorden op Slegers” rechtstreekse aantijgingen,
                (2) ter verdere illustratie van Mandels methode ingaan op een
                aantal van zijn recente artikels en interviews en (3) de
                belangrijkste discussiepunten uit mijn eerste en Slegers”
                bijdrage omdraaien naar vragen aan al wie ons wil overtuigen van
                de werkzaamheid (en dus de mogelijkheid als alternatief) van een
                democratische, socialistische planeconomie. 
                
                 Een 
                
                 Ik
                zou Mandel heel wat woorden en opinies in de mond leggen, maar
                citeren doe ik bijna niet. Ik heb inderdaad niet de hele tijd
                aanhalingstekens gebruikt, maar wel degelijk geciteerd. Dat is
                evenwel niet voldoende. Het leuke aan de discussie in De
                Groene Amsterdammer waar
                naar ik verwees, was dat Mandel af en toe “uitspraken” deed
                (zoals die over het feit dat hij niet zo”n probleem heeft met
                stagnatie) die hij anders niet zomaar op papier zet. Zoals ik al
                zei, men moet ook tussen de regels lezen, weten wat Mandel
                vroeger heeft gezegd. Bijvoorbeeld Mandels voorspellingen die
                niet zijn uitgekomen en die ik noemde, heeft hij die niet
                gedaan? Mandels stijlfiguren en debating trucs, iedereen die
                zijn grote debatten heeft meegemaakt, kent ze. Onder trotskisten
                en ex-trotskisten is het een bekend spelletje fakediscussies te
                voeren waarin zoveel mogelijk van die figuren voorkomen (“het
                is een belediging voor de arbeiders te beweren dat...”, “ik
                laat me leiden door de categorische imperatief...”). Daardoor
                herken je ze snel als ze in werkelijkheid gebruikt worden om reële
                problemen mee uit de weg te gaan. Leuk zijn ook de actuele
                feiten die een veel fundamenteler punt moeten bewijzen en die
                slechts een tijdje meegaan tot ze weerlegd worden door nieuwe
                feiten die een andere kant op wijzen. Eentje waar Mandel
                tegenwoordig bijvoorbeeld erg van houdt is “36% van de
                Zwitserse kiezers, 50% van de Zwitserse jeugd heeft gestemd voor
                de totale afschaffing van het leger. En dat in het meest
                conservatieve en meest voorspoedige land ter wereld”
                (bijvoorbeeld Humo,
                21 december
                1989). 
                
                 Onze
                trotskistische kameraden zijn te gewoon aan een ondermaats
                publiek dat afgericht wordt op applaudisseren en jouwen. Slegers
                speculeert duidelijk (en voor een groot deel terecht) op het
                kort geheugen van de lezer. Of Slegers heeft zelf een kort
                geheugen. Een wel heel stom voorbeeld: “[Ludo] Martens
                verdedigt niet
                de perestrojka.” Er is een tijd geweest dat trotskisten de
                bibliothecarissen van de revolutie werden genoemd, maar
                blijkbaar zijn ze zelfs dat niet meer. Ik had het over een debat
                in mei 1988. Het kan een lid van het politiek bureau van de SAP
                toch niet ontgaan zijn dat de PvdA op basis van Gorbatsjovs
                politiek enige tijd daarvoor haar analyse over de Sovjetunie had
                herzien en opeens vol gejuich de perestrojka binnenhaalde. Uit
                Gorbatsjovs redevoeringen en boeken werden in Solidair hele
                uittreksels gepubliceerd... Akkoord, sinds Tien-an-Men is de
                liefde bekoeld en is voor wat de Sovjetunie betreft Ligatsjov
                het lichtend voorbeeld, maar Slegers verwacht toch niet dat ik
                daarom de geschiedenis ga herschrijven? 
                
                 Meest
                fundamenteel is natuurlijk waar ik volgens Slegers een halve
                waarheid vertel over Mandels liefde voor de markt. “Mandel is
                er voorstander van marktmechanismen in te voeren of te behouden
                in maatschappijen zoals de Sovjetunie en de landen van
                Oost-Europa, die overgangsmaatschappijen zijn tussen kapitalisme
                en socialisme: marktmechanismen zijn b.v. onvermijdelijk en
                positief in de distributiesfeer van consumptiegoederen, in de
                dienstensector...” Daar maakt Slegers er zich iets te snel van
                af. Ten eerste gaat het duidelijk niet om de markt in het
                socialisme, en zelfs in de overgangseconomie van kapitalisme
                naar socialisme wordt het marktmechanisme beperkt tot de
                consumptiesfeer en de dienstensector. Doe zo maar een economie
                draaien. Slegers en heel de Vierde Internationale kunnen doen
                alsof ze niets met de ervaring van Oost-Europa te maken hebben,
                maar daar is men alvast tot de overtuiging gekomen - akkoord, op
                basis van ervaring, vanuit een materialistisch standpunt
                wellicht totaal verwaarloosbaar - dat een dergelijke rol voor de
                markt als aanvulling op de planning niet werkt. Mandel houdt
                echt niet van de markt en zal zoals alle communisten die zo snel
                mogelijk afschaffen, met alle gevolgen van dien. Het omgekeerde
                beweren is veel meer een leugen dan wat ik zegde. De
                mogelijkheden van het sociaal-democratische alternatief dat
                planning en regulering tot op zekere hoogte corrigerende
                mechanismen kunnen vormen voor de werking van de markt - staan
                weliswaar ook in Oost en West al geruime tijd ter discussie,
                maar de ervaringen op dat vlak zijn in elk geval heel wat minder
                negatief. Slegers kan nog beweren dat ik tegelijk kies voor pest
                en cholera, hijzelf doet dat blijkbaar ook, maar in een
                duidelijk minder werkbare combinatie (maar dat verschil ziet hij
                wellicht niet eens). 
                
                 Twee 
                
                 Hoe
                ontwikkelt Mandel verder zijn standpunt? Mandel heeft het voor
                op zijn partizanen dat hij actief denkt over wat er aan de hand
                is en tot op zekere hoogte nieuwe paden durft te bewandelen. In
                de VPRO-Belevenissen
                van 28
                januari 1990 had hij het ten aanzien van Oost-Europa
                bijvoorbeeld over een soort driehoeksstrijd tussen de
                arbeidersbelangen, de belangen van de bureaucratie en die van de
                kleine en middelgrote burgerij. In Inprécor
                (16 oktober 1989), het internationaal blad van de
                Vierde Internationale, voegt hij daar nog een vierde sociale
                kracht bij: “de gesalarieerde "nieuwe
                middenklassen", d.w.z. de intelligentsia”. In het licht
                van wat Poulantzas zestien jaar geleden over klassen schreef
                weliswaar niet hemelverheffend, maar toch interessant omdat
                Mandel hier het “grote” proletariaat van alle
                gesalarieerden, waar hij voor het overige zo erg aan houdt ter
                wille van de optimistische analyses die het mogelijk maakt,
                opsplitst. In het SAP-blad Rood
                van 26 december 1989 ontkent hij dat er in het Oosten
                van herstel van het kapitalisme gesproken kan worden. “Alle
                economische experten zijn van oordeel dat binnen afzienbare tijd
                de privé-sector amper 10% van de staatsbedrijven zal overnemen
                (...). Het gewicht van die privé-sector in de Poolse economie
                zal minder groot zijn dan het gewicht van de privé-sector in de
                Sovjet-Unie tijdens de N.E.P.-periode onder Lenin (...). De
                aspirant-Poolse kapitalisten [sic] hebben noch de middelen, noch
                de ondernemers-kennis om grote bedrijven te kopen. (...) Er is
                twintig jaar nodig om dat te veranderen. (...) Er zal een lange
                periode van tweeslachtige vermenging aanbreken van een
                embryonair, aarzelend, speculatief, corrupt en vreselijk
                asociaal "kapitalisme" met een staatseconomie in
                ontbinding (met vooraan een coöperatieve sector in
                uitbreiding).” Ik kan me inbeelden dat revolutionaire
                socialisten die alles wat Mandel hier zegt eens goed doordenken,
                tot grote geloofsproblemen komen. Mandel is hier duidelijk aan
                het zoeken en interpreteren, en het is altijd interessant zo”n
                proces te volgen. Daarom vinden Mandels werken steeds een
                redelijke afzet - Mandel onderhoudt daarbij zelfbewust het
                misverstand als zou dit gehoor gelijk staan met dat van heel
                zijn club (bijvoorbeeld het genoemde Humo-interview en het
                genoemde VPRO-programma).
                
                 Dat neemt niet weg dat (ik kan
                niet aan de verleiding weerstaan om te zeggen: zoals elke
                kritische theoloog) ook Mandel alles in het werk stelt om de
                gelovigen gerust te stellen. Alles is nog in orde, werkt en bidt
                verder. Zo publiceerde hij in Inprécor
                (23 maart
                1990) een artikel over de toekomst van het communisme dat het
                twintig jaar geleden ongetwijfeld nog zou hebben gedaan, maar nu
                om de werkelijke problemen die de geloofwaardigheid van het
                communistisch project rechtstreeks raken heen draait.
                
                 Ook analyses waarin
                vooropgezette meningen tot een verdraaiing in de werkelijkheid
                leiden, ontbreken niet. In Inprécor
                verscheen vorig jaar (16 oktober 1989) een
                interessant artikel over de crisis van de communistische
                partijen in West en Oost waarin Mandel volgende indeling maakt:
                “simplificerend zou men kunnen zeggen dat er drie
                internationale tendensen zijn die zich op de een of andere wijze
                op het communisme beroepen: de pro-Gorbatsjov- tendens die ja
                zegt aan de glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan
                "regionale akkoorden" in samenwerking met het
                imperialisme; de conservatieve tendens, die nee zegt aan de
                glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan de
                "internationale akkoorden"; en de
                marxistisch-revolutionaire tendens die ja zegt aan de glasnost,
                nee aan de perestrojka, en nee aan de "regionale
                akkoorden".” Als we het punt van de regionale akkoorden
                weglaten, zat ik er met mijn analyse op basis van het
                Volkskamp-debat van 1988 dus nog niet zo ver naast: Van Geyt in
                de eerste tendens, Ludo Martens (en zijn nieuwe vriendje
                Ligatsjov) in de tweede, Mandel in de derde. In oktober 1989
                (Mandels artikel is getekend 10 oktober 1989) was het evenwel al
                sterk overtrokken om nog te beweren dat de conservatieve
                stroming voor de perestrojka is. De conservatieven beleiden
                weliswaar lippendienst aan de perestrojka - zij het steeds
                minder -, maar werken die in feite op alle mogelijke manieren
                tegen. Maar Mandel ziet het niet graag dat zijn verzet tegen de
                perestrojka gelijkenissen vertoont met dat van de nomenclatuur,
                zoals de trotskistische bladen het steeds hebben over
                het noodzakelijke verzet van de arbeiders tegen de economische
                hervormingen - in Oost-Europa, zonder erbij te vermelden dat ze
                daarmee op dezelfde lijn, zitten als de stalinistische
                vakbonden. Ik vermoed dat er op termijn meer toenadering zal
                komen. De leninistische “rots” verbinden beide
                organisaties” meer dan veel buitenstaanders vermoeden. De
                behoudende reflex van veel stalinistische kaders ten aanzien van
                de nieuwe situatie is: hetzelfde (totale planning), maar wat
                democratischer - met andere woorden het standpunt dat de Vierde
                al zeer lang verdedigt. Beide willen met inzien dat juist de
                poging alles te plannen tot een ontzettende bureaucratie moet
                leiden. Dat in Vlaanderen SAP en KP in de Regenboog samenwerken
                is dus niet zo toevallig, en ook in Duitsland is er nu voor het
                eerst een begin van toenadering van de Vierde tot de PDS
                (vroegere SED) van Oost-Duitsland (zie Inprécor
                van 4 mei 1990).
                
                 Drie
                
                
                
                 Wat zijn nu de essentiële
                kwesties in de discussie. Frank Slegers noemt er drie: (1) mag
                de arbeidskracht een waar zijn, met andere woorden,
                ondergeschikt aan de wetmatigheden van de markt? (2) betekent
                versterking van de markt automatisch versterking van de
                democratie? (3) is een “volgroeid socialisme” realiseerbaar?
                
                 Het eerste - de arbeidskracht
                als waar - lijkt me niet zo”n punt, als daar een goede vorm
                van sociale zekerheid en mogelijkheden tot voortdurende bij- en
                omscholing tegenover staan. De systemen in West-Europa vertonen
                op dat punt alle hun goede kanten en gebreken, waar veel van te
                leren valt. Op de tweede vraag kan ik met Slegers nee
                antwoorden: versterking van de markt leidt niet automatisch tot
                meer democratie, maar mijn verdere uitwerking verschilt. De
                derde vraag - is het socialisme mogelijk? - is natuurlijk de
                hamvraag, maar hangt wat mij betreft samen met de tweede, ook al
                zal Slegers zeggen dat die tweede over de
                “overgangseconomie” gaat. Ik ben meer geïnteresseerd in de
                middellange termijn van de verre eeuwigheid.
                
                 Bij de tweede vraag antwoordt
                Slegers dat versterking van de markt moet leiden tot de uitbouw
                van een uitgebouwde socialistische arbeidersdemocratie. “Hoe
                meer markt, hoe meer het tegengewicht nodig is van het
                socialistisch zelfbeheer en een democratische planeconomie op
                het vlak van de grote productiemiddelen, de grote economische
                oriëntaties, enz...” OK, perestrojka moet samengaan met
                glasnost, zelfs al leidt dat tot spanningen. De discussie over
                de grote opties wordt erdoor verduidelijkt, de maatschappelijke
                creativiteit wordt ermee gestimuleerd en de kansen om de
                inefficiëntie te bestrijden vergroot. Maar met zijn
                “uitgebouwde socialistische democratie” suggereert Slegers
                meer, zonder te verduidelijken wat. Gaat het over het niveau van
                de macrodemocratie waar het parlement discussieert over de grote
                (in dit geval) economische opties - bijvoorbeeld stimuleren van
                de diffusie van nieuwe technologieën, van milieuvriendelijke
                projecten, van openbaar versus privé-vervoer - en daartoe in
                aangepaste wetten, reglementeringen, subsidieregelingen,
                belastingen of belastingvrijstellingen voorziet? Of heeft hij
                het over microdemocratie op ondernemingsvlak en wat heeft die te
                maken met grote productiemiddelen (de staalarbeiders zeggen
                natuurlijk dat investeringen in de staalindustrie belangrijk
                zijn) of grote economische opties? In het eerste geval: wat wil
                hij toevoegen aan de parlementaire instituties om er een
                “arbeidersdemocratie” van te maken: een sociaal-economische
                raad, een arbeidersparlement (maar waarom enkel arbeiders of
                loontrekkende, het blijkt dat hun stemmen zich nu toch al over
                verschillende politieke stromingen verdelen)? In het tweede
                geval is het toch duidelijk dat je ofwel een vanonder op
                opgebouwd plan wil (en dus geen markt, waarvoor die nieuwe
                democratie het tegengewicht moest vormen), ofwel een vrije markt
                van zelfbestuurde ondernemingen en die hebben dan met de
                economische rationaliteiten af te rekenen waar onze
                communistische vrienden niet van houden.
                
                 Bovendien is er reden tot
                wantrouwen. De werking van de markt is nog niet of nauwelijks
                heringesteld, maar Slegers wil eerst die versterking van de
                arbeidersdemocratie. Dat klinkt sympathiek en het lijkt moeilijk
                om daar tegen te zijn. Maar wat is Slegers” bedoeling: het
                systeem te doen functioneren of het op te blazen door de
                contradicties op de spits te drijven? Hij doet alsof hij het
                eerste wil, maar hij wit het tweede. Laten we niet vergeten dat
                de Vierde Internationale een revolutionaire organisatie is,
                waarvan de basisbenadering in het “overgangsprogramma” ligt.
                In zo”n overgangsprogramma stelt men eisen, die in principe
                niet inpasbaar zijn in het bestaande systeem om door de
                contradicties die ze bloot leggen een revolutionair proces op
                gang te brengen. Dat is allemaal wel leuk als men voor daarna
                een geloofwaardig programma heeft, maar buiten wat losse
                flodders over democratische planning is de Vierde op dit punt
                nooit ver gekomen.
                
                 Het doel van de herinvoering
                van de markt in Oost-Europa moet integendeel als doel hebben
                zekere economische rationaliteiten weer te doen respecteren. Je
                kunt een economie niet totaal voluntaristisch sturen. Daarom
                stel ik de vraag wat Frank Slegers in de huidige situatie
                verwacht van versterking van de arbeidersdemocratie. Volgens mij
                niets anders dan dat de arbeiders zich beter tegen de
                marktlogica zullen kunnen verzetten, zodat ze de stagnatie
                helpen verlengen. In de publicaties van de Vierde wordt
                Solidarnosc bijvoorbeeld steeds verweten te veel rekening te
                houden met de economische situatie. Of moet ik geloven dat
                Slegers wil dat de arbeiders door mee te beslissen meer
                gemotiveerd moeten worden en zich dus “op zijn Nicaraguaans”
                neerleggen bij de economische logica? Maar dan kom je in de
                buurt van het “participatiefmanagement”, de nieuwe naam voor
                het medebeheer dat de SAP
                altijd zo hevig afwijst.
                
                 In dit verband is Slegers boos
                dat ik offers van de arbeidersbeweging in de strijd gelijkstel
                met inlevering, uitroepteken. Zoals ik in mijn vorige bijdrage
                al schreef, hangen de marxistische revolutionairen tegenover de
                arbeiders tot hun revolutie de Sinterklaas uit en pas dan
                beginnen ze over economische rationaliteiten te praten. In
                bepaalde crisissituaties kun je zoals de sociaal-democraten
                inleveringen proberen te beperken, te spreiden, zo rechtvaardig
                mogelijk te maken. Je kunt ook beweren dat ze overbodig zijn,
                dat zoals een oude slogan luidt de prijzen omlaag en de lonen
                omhoog moeten. Volgens Mandel en Slegers moet je mensen in
                crisissituaties overtuigen van het nut van niet te winnen
                veldslagen. Daar is de arbeidersbeweging evenwel nooit beter van
                geworden, mijn uitroepteken. Trotski was indertijd een militair
                strateeg die nog wist wat strategische terugtocht betekende. Dat
                aanvankelijk succesvolle revolutionairen in de hele wereld er al
                “lang achter zijn dat het geld halen bij de rijken en het doen
                betalen van de crisis door de rijken per saldo nooit veel
                opbrengt en er alleen toe leidt dat je nadien alle moeite hebt
                om weer een beetje ondernemingszin in je economie te pompen,
                weerhoudt hun tot nu toe minder succesvolle collega”s er niet
                van deze ouwe kost te blijven opwarmen.
                
                 Met mijn opstelling verdedig ik
                volgens Slegers de Sovjetbureaucratie die zegt “perestrojka of
                economische catastrofe” terwijl het probleem bij de
                bureaucratie zelf ligt. Ten eerste staat de Vierde met haar
                verzet tegen de perestrojka veel dichter bij die bureaucratie.
                En daarnaast moet Slegers eens uitleggen hoe enkel door glasnost
                dat systeem er wel bovenop zal komen. Het is ook flauw te
                beweren dat ik suggereer dat het gecombineerde proces van
                perestrojka en glasnost vlekkeloos zal verlopen en bij voorbaat
                van succes verzekerd is. Het verschil tussen reformisten en
                revolutionairen ligt er juist in dat de eerste niet uitgaan van
                het bestaan van wonderoplossingen of de mogelijkheid van ideale
                maatschappijen.
                
                 Glasnost zonder perestrojka,
                daarmee zijn we dus weer bij de discussie over democratische
                planning. Ten eerste: waarom zou je die willen? Als mensen via
                de markt vrij goed in hun gediversifieerde behoeften kunnen
                voorzien, en als je die markt met vrij algemene vormen van
                regulering kunt corrigeren, waarom dan al die moeite doen om het
                anders te regelen? In zijn oudere verhalen heeft Mandel het
                altijd over vier uur per dag zelfbesturen. Ik moet er niet aan
                denken: al die verloren tijd in vergaderen met mensen die denken
                dat ze beter weten wat ik nodig heb dan ikzelf, tijd die je veel
                nuttiger of leuker kunt besteden. En bovendien weer je dat het
                resultaat veel saaier, eenvormiger en beperkter zal zijn dan wat
                we nu hebben (vooral aan de onbenulligste dingen ontbreekt het
                steeds in de grote plannen, want wie houdt er zich bij zo”n
                grootse opdracht met dat soort dingen bezig; het ongerief is er
                niet minder om). Ik heb het dan nog niet gehad over de slechte
                kwaliteit, de te hoge prijzen (resultaat van lage
                arbeidsproductiviteit), het ontbreken van redelijke
                dienstverleningen en andere ongemakken die alle samengaan met
                het ontbreken van concurrentie. En bovenal: het werkt niet. Het
                lukt niet om maar bij benadering op voorhand het geheel van alle
                economische interacties te regelen die nu via de markt tot stand
                komen. En zeker niet als je zoiets via een democratisch
                beslissingsproces van onderop zou willen proberen. Trotskisten
                doen steeds alsof de onverwacht snelle groei van de bureaucratie
                snel na de revolutie helemaal niets met hun planningsopvatting
                te maken heeft. Terwijl alles op voorhand willen plannen een
                ontzettende papierwinkel noodzakelijk maakt. Elk product bestaat
                uit vele onderdelen. Een economie die zich ontwikkelt leidt tot
                een veelvoud van relaties met miljoenen onderdelen. Elke
                beslissing over één ervan grijpt weer in op alle andere. De
                Russische vliegtuigontwerper Antonov merkte ooit - niet zonder
                overdrijving - op dat wiskundigen uit Kiev hadden uitgerekend
                dat om een accuraat en geheel geïntegreerd plan op te stellen
                voor de materieeltechnische voorziening van alleen de Oekraïne
                voor een jaar, het werk van de gehele wereldbevolking gedurende
                tien miljoen jaar noodzakelijk is. Zelfs als het minder is,
                leidt zo”n benadering natuurlijk tot een ontzettend
                conservatisme. Om maar de geringste verandering op te vangen is
                een ontzettende krachtsinspanning nodig. En dan ga je nog van de
                veronderstelling uit dat alle radertjes in het geheel voor
                precieze informatie zorgen en ook bij de uitvoering van het plan
                nergens roet in het eten strooien. Je kunt je dan ook beklagen
                over verspillingen binnen het kapitalisme, het is niet zo vreemd
                dat alle socialistische experimenten het op dat vlak er veel
                slechter van af brengen (en bovendien tot onderproductie en
                slechte kwaliteit leiden). Nog zo”n grap is dat Lenin
                verwachtte dat de revolutie tot het afsterven van de staat zou
                leiden. Wie kan verwachten de economie af te schaffen en
                terzelfder tijd de staat? Vandaar dat ik eigenlijk ook niet geïnteresseerd
                ben in de mogelijkheid van het ultieme socialisme, het nirwana,
                de klassenloze maatschappij, de hemel op aarde of hoe je dat ook
                wil noemen. Als het zover komt, zoveel te beter. Op dit ogenblik
                de mensen zoiets als een realiseerbaar alternatief op relatief
                korte termijn voorspiegelen is echter je reinste boerenbedrog,
                door welke ethische categorische imperatief je verder ook
                gedreven wordt. Frank Slegers eindigt zijn stuk met de honger in
                de wereld als argument. Het valt niet te ontkennen dat in een
                aantal gevallen - en met name zeer onderontwikkelde landen -
                “socialistische” experimenten tot een zekere vooruitgang
                hebben geleid, maar dan vooral waar men de boeren grond gaf om
                voor zichzelf en de markt te gaan produceren. Maar zodra er een
                plannende bureaucratie aan het werk gaat, maak je van het
                beginnend aquarium een vissoep. Probeer daar maar later weer een
                aquarium uit terug te krijgen. De meeste historici zijn het
                erover eens dat Rusland er beter aan toe geweest zou zijn zonder
                de oktoberrevolutie en dat geldt a fortiori voor Oost-Europa.
                
                 Honger en milieuverloedering
                zijn ongetwijfeld de grote uitdagingen van deze tijd. Mandel,
                Slegers et les autres moeten er ons van zien te overtuigen dat
                democratische planning, voorbereid met een biefstukkenstrategie
                ten opzichte van de arbeidersklasse, op dat punt meer
                perspectief biedt dan een markteconomie met democratische
                marktregulering, waarbij de arbeiders wel sociale zekerheid en
                een gestage toename van hun levenspeil, maar verder geen irreële
                economische perspectieven voorgespiegeld worden. Zolang ze dat
                niet gedaan hebben, houd ik het erbij dat ze proberen ertoe bij
                te dragen met simplistische demagogie de catastrofe in
                Oost-Europa en elders nog wat groter te maken ter meerdere ere
                en glorie van het eigen gelijk. Zoals in elke crisissituatie is
                het niet uit te sluiten dat ze daarbij zekere successen kunnen
                boeken...
               |