Geschreven : 19 april 1958
Bron : La Gauche nr. 16, 19 april 1958
Vertaling : Valeer Vantyghem
Oorspronkelijke titel : Perspectives socialistes sur la question flamande
HTML : Adrien Verlee, voor het Marxists Internet Archive, augustus 2007
Jacques Yerna (1923 - 2003) ontmoette Ernest Mandel voor het eerst na het buitengewoon ABVV - congres van 1954.Dit was het begin van een lange en intensieve samenwerking. In 1956 werd er gestart met het strijdbare socialistische weekblad ‘La Gauche’. Yerna werd een enthousiast medewerker en Mandel hoofdredacteur. Na de staking 60 - 61 zouden hun wegen echter scheiden. Yerna werd lid van de Mouvement Populaire Wallon (MPW) dat in februari 1961 door André Renard werd gesticht en zich tot doel stelde : structuurhervormingen en federalisme. In 1962 werd hij secretaris van het Luikse ABVV en de stem van de linkerzijde. [Vertaler]
Naties, doorheen de geschiedenis, komen en gaan. Toch zijn ze niet in gelijke mate getekend door de gebeurtenissen uit het verleden. De oudste naties werden aaneengesmeed door een gemeenschappelijke taal en cultuur. Ze hebben zich gevestigd op een welbepaald territorium, zijn rijk aan eeuwenoude tradities. Ze hebben zich politiek losgemaakt uit de omstandigheden die hun stempel hadden gedrukt op hun ontstaan. Ze lijken wel buiten de geschiedenis te staan en de vrucht te zijn van een of ander duister plan van de voorzienigheid. De burgers van deze bevoorrechte naties kunnen eeuwen terugblikken. Telkens herkennen ze in het heden hetzelfde ‘onwankelbaar’ beeld van hun vaderland, geboetseerd door honderden generaties ‘voorvaderen’.
Zo, vol bewondering, herkent de jonge Fransman zich in de veertig koningen die het Franse koninkrijk vorm hebben gegeven en in de revoluties die het koninkrijk hebben teniet gedaan. De absolute monarchie en de Verklaring van de Rechten van de Mens, de gotische kathedralen en de loges van de vrijmetselaars, het bijeenhaken van de Tunesieërs en de universele roeping van Frankrijk zijn de wisselende, maar altijd karakteristieke aspecten van eenzelfde realiteit. Anatole France is de geestelijke erfgenaam van Pascal en Bossuet. In dezelfde hoedanigheid als Voltaire geven Sartre en Proust blijk van het helder denken van het Latijnse genie, gevrijwaard van de dromerijen en metafysische bespiegelingen van de lome Germanen.
Doch andere naties zijn recenter van oorsprong. Ze dragen het merkteken dat ze niet kunnen verbergen van en zijn beïnvloed door machthebbers die niet lang gebleven zijn en elkanders vijanden waren. Dat ze er zijn lijkt niet vanzelfsprekend. Hun geschiedenis had een andere wending kunnen nemen. Zo is het ook met België. Ontstaan in 1830, in omstandigheden, die intrinsiek gezien, eerder toevallig kunnen lijken, ligt het niet voor de hand dat dit land er is. Samengesteld uit twee verschillende gemeenschappen, beide nog eens aangetrokken door andere volkeren, verraadt een bestemming die allesbehalve vaststond. De inwoners spreken twee verschillende talen en beroepen zich op twee onderscheiden culturen. Als een jonge Belg in het verleden teruggaat op zoek naar de geest van zijn land treft hij er enkel warrige schimmen. Gallische stammen, berucht om hun wreedheden, Romeinse en Germaanse kolonisatoren, feodale graven en hertogen, prinsen van het huis van Valois en Habsburg, Franse revolutionairen en orangisten volgen elkaar op de voet, meegevoerd met opeenvolgende golven van de geschiedenis. Heel zeker, hoewel de situatie altijd maar wisselde was er iets wezenlijks dat bleef en dieper ging : de Franse koningen, de graven van Vlaanderen, de Bourgondische hertogen, de Spaanse en Oostenrijkse prinsen zijn vetrokken, de Belgen zijn gebleven. Maar toch, het blijft een laatste keuze, bij gebrek aan iets anders.
De Belgische staat wordt Frans
Toen in 1830 de Belgische staat uit de revolutie van september geboren werd kozen de stichters als enige officiële taal het Frans. De administratie werd Franstalig, evenals het leger en het onderwijs. De Vlaamse taal werd genegeerd. In feite deed men alsof deze taal niet eens bestond. Vanaf het begin al plaatste de nieuwe staat zich onder de vleugels van de Franse cultuur. Doch daar gaat het in essentie niet om. Hoewel de Belgische staat een der belangrijkste actoren was lag die niet aan de basis van de verfransing van Vlaanderen. De verfransing was het resultaat van de differentiatie, intern, binnen de Vlaamse gemeenschap zelf.
Binnen iedere gemeenschap vertonen de verschillende sociale klassen de neiging om zich af te bakenen door zaken te benadrukken die hen eigen zijn. Dit streven vinden we vooral terug bij de dominante bezittende klassen die zich meestal een bijzondere levensstijl gaan toemeten, voornamelijk op gebied van wonen, cultuur en ontspanning.
In Vlaanderen heeft deze sociale differentiatie een wel heel bijzondere vorm gekregen. De dominerende klassen hebben het Frans als voertaal overgenomen. Het Vlaams bleef de streektaal van het volk. Een gelijkaardig verschijnsel zien we opduiken in het grootste deel van Europa, van de 17de tot de 19de eeuw. Het lijdt geen twijfel dat van 1648 tot 1918 het Frans in Europa de bovenhand had. Op het continent was het de taal van de bezittende klasse, hetzij als eerste taal, hetzij als cultuurtaal. Doch in Vlaanderen was het verschijnsel meer uitgesproken en het duurde ook langer.
Historische omstandigheden hebben een aanzienlijke rol gespeeld. Frankrijk lag dichtbij, het graafschap Vlaanderen was een leenstaat van het koninkrijk Frankrijk geweest en de hertogen van Bourgondië, Franse prinsen van huis Valois waren hier aan het bewind. Tijdens de 16de eeuw was er de scheiding met de Noordelijke Nederlanden en tijdens de 17de eeuw het cultureel en economisch verval van de Belgische provincies. Evenzo heeft de Franse bezetting tijdens de revolutie en onder het keizerrijk de verfransing van de Vlaamse aristocratie en de hogere burgerij in de hand gewerkt. Dit verklaart waarom de verfransing geen kortstondige bevlieging was, voorbijgaand van aard, zoals in Holland, Duitsland en Rusland. In Vlaanderen was het een blijvend verschijnsel geworden.
Doch het is niet zo dat het Frans van buiten uit was opgedrongen, tegen de wil van het volk. Externe factoren mogen we ongetwijfeld niet veronachtzamen ; twintig jaar was Vlaanderen bij Frankrijk aangehecht geweest, en de industrialisatie zal niet dezelfde vlucht kennen in Vlaanderen en Wallonië. Ook de geschiedenis heeft voor geen oplossing gezorgd. De Vlaamse leidende klasse, binnen de context waarin die leefde, heeft geopteerd voor het Frans. Ze heeft ervoor gekozen, ze heeft zich niet verzet tegen de verfransing, ze heeft tevens de politiek van vernederlandsing verworpen gevoerd door Willem I onder het Hollandse bewind. Die keuze werd nog eens over gedaan toen ze de jonge Belgische staat, in samenspraak met de Waalse burgerij, een zuiver Frans karakter heeft aangemeten.
Dat de stichters van België enkel het Frans als officiële taal hebben ingevoerd valt makkelijk te verklaren. De staat, ontsproten uit de revolutie van 1830, was immers een burgerlijke staat, de staat van een kleine minderheid die Frans sprak, zowel ten noorden als ten zuiden van de taalgrens. Op dit eigenste ogenblik hadden ze zowel gekozen voor het Frans als voor het cijnskiesstelsel. De taal gesproken door de meerderheid van de Vlamingen werd genegeerd, zoals trouwens het Vlaamse volk zelf. De staat werd Franstalig door de aard zelf van de zaken, alle lagen van de bevolking met volle zeggenschap spraken Frans. De Walen kunnen geenszins verantwoordelijk worden gesteld voor de toestand die zo was geschapen. Ze hebben er wel voordeel bij gehaald maar de situatie niet in de hand gewerkt. Nooit heeft Vlaanderen een Waalse overheersing gekend. In Vlaanderen zowel als in Wallonië was het de cijns burgerij die haar wil oplegde, haar taal was in het Frans evenals haar cultuur.
Het Vlaamse vraagstuk is dus ten gronde een sociaal vraagstuk. En zo is het geweest vanaf het begin. En heden ten dage is het nog zo. De strijd van het Vlaamse volk voor zijn taal en cultuur sluit aan bij de universele strijd van de volkeren voor hun ontvoogding, een strijd eigen aan de hedendaagse geschiedenis. In dit opzicht is het wezenlijk een democratische strijd. Is van alle menselijke vrijheden, die vrijheid om zijn eigen taal te mogen spreken, niet een van de meest fundamentele ?
Heeft niet iedere burger het recht om zich uit te drukken in de taal van zijn streek, een taal die de zijne is, en in de meeste gevallen de enige die hij begrijpt ? De geleerde discussie over de pluspunten van het Frans of het Nederlands, als die discussies al zin zouden hebben, hebben met deze kwestie niks te maken.
Voor een individuele persoon is de overgang van de ene taal op een andere al een hele karwei en de bron van heel wat problemen. Voor een volk nu, in zijn geheel gezien, is dit helemaal onmogelijk. Meer nog, een poging daartoe is nooit ondernomen. De Franstalige burgerij in Vlaanderen zagen in het Frans als superieure taal enkel een manier om haar sociale privileges te beschermen. De Vlaamse volksmassa’s heeft ze nooit echt willen verfransen. De verfransing van Vlaanderen is eerder marginaal gebleven. Slechts een klein deel van de bevolking is ermee in aanraking gekomen.
Bilan van honderd jaar Vlaamse strijd
De lange strijd van de Vlamingen voor het respect voor hun taal en cultuur heeft in de jaren 1930 tot 1935 geleid tot aanzienlijke overwinningen. Het Vlaams is in België een officiële taal geworden, van dezelfde orde als het Frans. De Vlamingen genieten dezelfde rechten als de Franstaligen. De gelijkheid is volledig, zowel op gebied van administratie als op gebied van onderwijs en justitie. Hoewel het op weg was om opgelost te raken is het probleem toch nooit helemaal verdwenen.
We moeten echter op onze hoede blijven voor al te extreme uitspraken. De rechten die de Vlamingen bekomen hebben zijn omvangrijk. Men heeft het recht verworven om in het Nederlands te studeren, bestuurd en gevonnist te worden en dit heeft in grote mate de ontwikkeling van de Vlaamse gemeenschap bevorderd. De Vlamingen zijn niet langer onderdrukt of vervolgd zoals sommige bizarre extremisten graag luidkeels verkondigen. Er is geen enkele gelijkenis tussen de huidige situatie en die van honderd jaar geleden.
Zo de Vlaamse kwestie nog niet helemaal opgelost is, of beter gezegd, zo die kwestie verkeerd werd opgelost, dan ligt de reden hier en nergens elders : er werd op een niveau gehandeld waar het niet opgelost kon raken. Het probleem was nu eenmaal sociologisch van aard. Een fractie van de Vlamingen, 5%, had een voertaal overgenomen die uit den vreemde kwam, het Frans. Zo ontstond er een kaste, gescheiden van de bevolking. Deze kaste had, en heeft nog, de belangrijkste delen van de economische en financiële middelen in handen. Nauw verbonden met de Brusselse en Waalse burgerij controleert ze samen met hen, de voornaamste bedrijven. Het sociaal aanzien dat deze minderheid geniet bij de rest van het Vlaamse volk, was en blijft nog altijd de voornaamste factor voor de verfransing. Dit aanzien steunt op economische voorrechten.
Doch in wezen heeft de Vlaamse beweging deze realiteit niet willen zien. Het heeft eisen gesteld in juridische termen. Het heeft het exclusief gebruik van het Vlaams doorgedrukt in de administratie, de rechtspraak en het onderwijs. Maar het heeft niet gerept over de teruggave van de economische macht aan het Vlaamse volk, een macht in handen van een Franstalige minderheid. Geleid als ze was door mensen uit de middenklasse, heeft de Vlaamse beweging die weg niet kunnen vinden, de weg van de burgerlijke democratie naar de socialistische democratie. Vandaar een dubbelzinnig resultaat. Doch het is geen maat voor niets geweest zoals sommigen durven te beweren. Net als het algemeen enkelvoudig stemrecht de arbeiders, ondanks alle verdiensten, niet heeft ontvoogd, evenmin heeft de taalgelijkheid de problemen van de Vlamingen opgelost. In de marge van wat de wetten voorschrijven blijft de economische en financiële macht geconcentreerd in de handen van een kleine Frans sprekende minderheid.
De Franstalige Vlamingen, meester gebleven van het economisch apparaat, hebben zich snel aangepast aan de vervlaamsing van het openbaar leven. Het gevaar dat Vlaanderen meer en meer Franstalig wordt is zeker geweken en het aantal Frans sprekenden zal in de toekomst verder dalen. Het is zo dat in Vlaanderen de meeste grote ondernemingen geleid worden in een taal die niet de taal is van de arbeiders en bedienden die er werken. Toch is het zo dat in de meeste Vlaamse steden een kleine Franstalige minderheid een invloed heeft die nergens overeenstemt met haar numeriek gewicht. Het is zo dat de sociale doorstroom en de culturele uitwisseling tussen de verschillende lagen afgeremd blijft. Deze toestand lijkt niet dadelijk te zullen veranderen. Zo de geschiedenis het franskiljonisme heeft veroordeeld zal de uitvoering van het vonnis nog een hele tijd op zich laten wachten, zal niet zo gemakkelijk te verwezenlijken zijn.
Bovendien kan dit sociologisch overwicht van het Frans in sommige opzichten wezenlijk de verhouding tussen beide gemeenschappen verpesten. Binnen de centrale administratie blijft het Frans in de meeste gevallen een rol van eerste rang spelen. Te Brussel, in heel het arrondissement, langs de taalgrens, heeft de druk van de Franstalige sociale klassen bijgedragen tot een niet te verwaarlozen terugloop van de volksaard. Dit is het meest voelbaar te Brussel en in de gemeenten van de rand. Brussel was, zoals Gent en Antwerpen, oorspronkelijk een Vlaamse stad, maar raakte meer en meer verfranst. En dat bleef niet, zoals in de andere Vlaamse steden, beperkt tot de aristocratie en de burgerij. Gaandeweg werd de kleine en middelgrote burgerij ingepalmd, zelfs een deel van het proletariaat. Tevens was er een belangrijke inwijking vanuit Wallonië die het sociale uitzicht van de hoofdstad grondig heeft gewijzigd. Door de wilde expansie naar de aangrenzende rurale gebieden, waar er meer en meer voorsteden verrezen, werd ook hier het taalregime gewijzigd.
De oorspronkelijke bewoners, meestal boeren, lopen de kans dat de stedelingen hen meer en meer gaan ‘assimileren’. Zo verplaatste de taalgrens zich stap voor stap. Ook de Vlaamse inwijkelingen die zich te Brussel vestigen worden op hun beurt meegezogen. De hoofdstad wordt aldus een haard van actieve verfransing. En dit gebeurt op een heel complexe manier. Het laat zich niet herleiden tot enkel de taal maar is in de eerste plaats het gevolg van een reeks sociologische veranderingen die in grote maten niet te vermijden zijn noch te controleren.
Iedere hoofdstad, als centrum, trekt mensen aan. Iedere grote stad heeft de neiging om in het omliggende de sociale en culture structuren te reorganiseren. Maar te Brussel komt daar nog bovenop dat zo tien, zelfs honderdduizenden mensen overgaan van het Vlaams naar het Frans. Vandaar een vergiftigd klimaat dat voedsel geeft aan een reactionair nationalisme.
Het standpunt van de socialisten
Het standpunt van de socialisten over de Vlaamse kwestie moet klaar en duidelijk zijn. De socialisten gaan ervan uit dat de strijd van het Vlaamse volk rechtvaardig en vooruitstrevend is geweest en nog is. De socialisten hebben de plicht om aan deze strijd deelachtig te zijn en die te integreren binnen het algemeen kader van de ontvoogding van de arbeiders. De Brusselse en Waalse socialisten dienen hieraan hun steun te verlenen. Maar deze strijd worden ze verondersteld te verlengen naar het terrein dat hen eigen is, de sociale en economische relaties. Op dit vlak eisen ze :
1. het instellen van de economische democratie net zoals ze dit eisen voor het Franstalige landsgedeelte. De teruggave van de grote bedrijven aan de natie zal tot gevolg hebben dat de bedrijven in Vlaanderen worden vervlaamst en er een tweetalige statuut komt in de bedrijven die over heel België actief zijn.
2. een plan voor heel de nationale economie. In het kader van dit plan krijgen de specifieke economische problemen van de Vlaamse provincies een oplossing in het belang van deze provincies en in het belang van heel het land.
Deze dubbele ingreep zal tot gevolg hebben dat in Vlaanderen de Franstalige minderheid haar economische en financiële fundament zal verliezen. Aldus verliest ze ook haar sociale privileges en speelt niet langer een rol van betekenis in het verfransen van de bevolking. Want het zijn sociale redenen die maken dat de bevolking gevoelig is voor de invloed die uitgaat van deze minderheid. Vele Vlaamse ouders sturen immers hun kinderen naar Franstalige scholen om hen zo te kans te geven om sociale promotie te maken.
Het is de taak van de socialisten om het Vlaamse volk erop te wijzen dat er wel degelijk een band bestaat tussen de taalstrijd en de sociale strijd. Het ene kan niet zonder het andere. Waar de arbeider of de bediende het recht heeft om deel te nemen aan het doen en laten van de zijn onderneming heeft hij ook recht om in deze onderneming zijn eigen taal te spreken. Echter de ontvoogding op gebied van cultuur en taal is slechts één aspect bij de algemene ontvoogding van de arbeiders. Evenzo moet de staat de industriële problemen eigen aan een deel van de Vlaamse provincies in het kader stellen van de economische expansie van heel het land.
We kunnen de zaken ook omkeren. Als we aandringen op de vervlaamsing van de grote bedrijven in Vlaanderen moeten we ook de eis stellen dat deze bedrijven aan de natie worden teruggegeven. Want, als de ondernemingen geacht worden tot het patrimonium te behoren dan is dit zowel economisch als bij het taalgebruik. Wanneer men het daarentegen als rechtvaardig aanvaardt dat de ondernemer helemaal alleen over investeringen, afschrijvingen, de prijs en salarissen beslist, de interne discipline oplegt, dan is het ook normaal dat hij het taalregime vaststelt.
Zo ondertussen, onverwachts, de vervlaamsing een feit zou zijn, dan blijft dit puur formeel zolang de vertegenwoordigers van het kapitaal binnen het bedrijf aan de macht blijven. De ervaring leert ons dat de Franstalige minderheid zich zonder al te grote problemen heeft aangepast aan de vervlaamsing van het openbaar leven. Het lijdt geen twijfel dat ze zich eveneens zullen voegen naar de vervlaamsing van de ondernemingen op voorwaarde dat hun financiële en economische macht verdwijnt. De bedrijven en kantoren zouden Vlaams zijn zoals de stranden van het Zoute op een mooie morgen in juni.
De economische problemen eigen aan Vlaanderen kunnen enkel grondig opgelost raken binnen het kader van de socialistische planning. In teveel Vlaamse arrondissementen is de industrie weinig ontwikkeld, werkloosheid en lage lonen vieren er hoogtij. Dit is niet zoals sommigen vertellen, het gevolg van duistere Waalse machinaties maar wel het ongewilde resultaat van de marktwetten en vooral van het vrije zoeken naar de hoogst mogelijke winstvoet. Er kan enkel maar aan verholpen worden op voorwaarde dat het kapitalistische mechanisme wordt onderworpen aan een financiële planning gericht op de volledige tewerkstelling, het opdrijven van het nationaal inkomen en het verhogen van de welstand van de arbeiders. Deze hervormingen scheppen de basis voor een definitieve oplossing van de Vlaamse kwestie. Tevens zullen ze gekoppeld zijn aan minder algemene maatregelen en dit om problemen op te lossen die beperkter van aard zijn : het taalstatuut van de hoofdstad en de randgemeenten, de taalgrens, en het probleem van de centrale administratie.
Het kadert niet binnen dit artikel om deze vraagstukken te behandelen. Het volstaat erop te wijzen dat de socialisten bereid zijn om die in overweging te nemen zonder vooringenomenheid, belgicistische of centralistische vooroordelen. Het komt erop aan oplossingen te vinden die het best de ontwikkeling van de diverse culturele gemeenschappen van het land garanderen evenals de vrijheden van de burgers. Geen enkel middel om tot een vergelijk te komen mag op voorhand worden afgewezen. In principe botst het federalisme negens met de socialistische gedachte. Men kan het verwerpen om redenen van opportuniteit, want men riskeert dan, wanneer men het federalisme wil invoeren, dat alle inspanningen gedurende tien jaar zullen gericht zijn op het oplossen van dit ene probleem, dat het nationalisme wordt aangewakkerd, en dat een nieuw gezwel opduikt zoals er al vele sinds zeer lange tijd de atmosfeer in ons land verpesten. Het kan ook heel goed voor wanorde zorgen binnen het economisch bestel. Maar toegepast op bepaalde domeinen, bijvoorbeeld op cultureel vlak, valt het niet uit te sluiten dat dit experiment zijn vruchten afwerpt. Veel hangt hierbij af van hoe democratisch diegenen zijn die het zullen bewerkstelligen.
De Vlaamse kwestie plaatsen binnen een bredere samenhang, het er zijn rechtmatige plaats geven ; een belangrijke opgave maar niet doorslaggevend, sociaal maar niet ideologisch ; een kwestie waarvoor op heel wat vlakken reeds een oplossing is gevonden. Dit is de eerste verplichting van de socialisten.
Waar de socialisten ijveren voor een oplossing van het Vlaamse probleem die doordacht en rationeel is moeten ze tegelijkertijd vastberaden de strijd aanbinden met het Vlaamse nationalisme. Ze bestrijden immers elke vorm van nationalisme. Het komt er nu in de eerste plaats op aan om de sociale en culturele ontvoogding van de Vlamingen tot een goed einde te brengen. Het belangrijkste is niet om te offeren op het altaar van het moederland, ware het Vlaams of Hollands. De sociale en economische opties moeten het halen op de nationale. Louter linguïstische opties leiden al vlug tot sektarisme en xenofobie.
Het gevaar loert voortdurend om de hoek en de Vlaamse beweging is meerdere malen aan de verleiding bezweken. Niet in staat om de problemen voor eens en altijd op te lossen, daar de problemen verkeerd werden gesteld, heeft het meerder malen geprobeerd om de betrekkelijke onmacht te compenseren met steriele grootspraak. Zo kan verklaard worden waarom tussen de twee wereldoorlogen een groot deel van deze beweging bij het fascisme is terecht gekomen. Vandaag is dit gevaar minder groot, want heel wat problemen zijn al van de baan. Maar toch blijft het reëel.
Een groot en belangrijk Vlaams dagblad, dat op andere vlakken open staat voor dialoog en meestal progressieve oplossingen tot de zijne maakt, verschijnt nog altijd onder de leuze : ‘Alles voor Vlaanderen. Vlaanderen voor Christus.’ We laten het aan anderen over om na te gaan of er tussen de Vlamingen en Christus nog een andere binding bestaat dan de Kerk, en of de veroordeling die Maurras [1] kreeg opgelegd niet van toepassing kan zijn op formuleringen van dit soort. Een socialist, hoewel ook hij behoort tot een nationale gemeenschap, zal nooit dulden dat dit totaal en allesomvattend is of dat het heil van het vaderland in het middelpunt zou staan van zijn handelen en denken. Evenzo veroordelen we een zekere vorm van wallingantisme of een pro Franse verering waaraan al teveel van onze vrienden hebben geofferd. Het socialisme heeft geen uitstaans met dit zonderlinge amalgaam van antiklerikalisme, patriottisme, burgerzin en blinde liefde voor Frankrijk. En sommigen doen hierbij hard hun best om dat in naam van het socialisme erdoor te krijgen.
Onze praktische voorstellen om voor dit probleem sociaal en economische oplossingen te vinden zullen in dit verband verhelderend werken. Eenmaal het financiële monopolie van de Franstalige burgerij doorbroken, wordt het mogelijk om deze drukkende en hinderende taalwetgeving te milderen. Want het moet toegegeven, de taalwetten worden niet op handen gedragen door sommige inwoners van het koninkrijk die zich beroofd weten van een deel van hun vrijheid. Is het rechtvaardig dat een Franstalige Vlaming zijn kinderen niet kan opvoeden in zijn eigen taal ?
De dwangmaatregelen op taalgebied hadden niets anders mogen zijn dan beschermende maatregelen, voorlopig van aard. Daar de Vlaamse beweging geen oplossingen vond op sociale basis werd die wetgeving haar voornaamste wapen. Het kreeg meer en meer een draconisch karakter. En sommigen die traag van geest zijn kunnen, zelfs vandaag nog niet, geen andere oplossing uitdokteren dan het verder verstrakken van deze maatregelen. Sommigen dromen ervan om Brussel op te sluiten binnen een soort cordon sanitaire, willen iedere inwoner van de hoofdstad bij de burgerlijke stand vastspijkeren op een bepaalde taal. Alsof, eenmaal de economische en sociale privileges opgeheven, de Vlaamse gemeenschap niet op haar eigen kracht, door haar eigen dynamisme, in staat zou zijn haar integriteit te vrijwaren. Alsof het bestaan van een kleine minderheid die gehecht blijft aan een andere taal en cultuur dan deze van de meerderheid op zich een onduldbaar schandaal zou zijn. Alsof het lot van Vlaanderen afhankelijk is van Wemmel of Sint-Genesius-Rode.
De dialoog aangaan
Het linkse socialisme verschilt van het rechtse socialisme, niet enkel omdat het radicaler is, consequent, trouw aan de grondbeginselen, het is tevens meer open, meer verdraagzaam, gaat minder gebukt onder clichés en routine.
In het algemeen is er weinig gelijkenis tussen de opvattingen die een individu verdedigt en het etiket dat hij opgeplakt krijgt. We mogen ons niet vastpinnen op dit laatste. Ondanks de verschillen in taal, de vastgeroeste gewoonten, de vooroordelen en misverstanden, moeten we de dialoog aangaan, en dit met allen die met ons willen samenwerken en zo een stap zetten naar een rechtvaardiger en meer vrije samenleving. Geen enkele uitgestoken hand mag worden afgewezen. Veel militanten van de Vlaamse beweging zouden ons kunnen helpen bij het realiseren van het socialisme. De liederen en slogans zijn hierbij van weinig belang. Achter de geel zwarte vlaggen, achter de leeuwenvlaggen vechten mensen voor een ideaal dat hen billijk lijkt. We moeten naar hen toegaan en hun ideeën aan de onze toetsen.
Er kan geen sprake van zijn het Vlaamse nationalisme van elke smet te zuiveren. De geschiedenis heeft het veroordeeld in dezelfde omstandigheden als het Franse nationalisme. Beide zijn bij het fascisme verzeild geraakt, in de verklikking, de terreur, en o ironie van het lot, ze hebben zich onderworpen aan de vreemde bezetter. ‘Alles voor Vlaanderen’ werd tenslotte ‘alles voor Duitsland’, zoals het ‘Alles voor Frankrijk’ van Maurras plots ‘Frankrijk Duits’ was geworden. Nooit zullen de socialisten toestaan dat er wordt teruggekomen op dit vonnis. Dat is de reden waarom ze zich inzetten tegen elke vorm van algemene amnestie voor misdaden begaan onder de bezetting. En ze maken hierbij geen onderscheid tussen misdaden van gemeen recht en politieke steun aan het nationaal socialisme. Wat men ook moge beweren, dit laatste was het ergste. Ze zijn bereid om hen te vergeven die zich vergist hebben, of fouten hebben begaan. Maar dat een algemene beslissing in de plaats zou komen van individuele maatregelen tot clementie, dat amnestie het Vlaamse nationalisme zelf zou verschonen, dit kunnen we niet toestaan.
De toekomst van dit land hangt voor een groot deel af van de toekomst van Vlaanderen. De successen die reeds werden behaald zijn indrukwekkend. Het komt er nu op aan een beslissende doorbraak te lukken. Daarom moet onze beweging een breder gehoor vinden dan in het verleden het geval was, we moeten ons richten tot delen van de bevolking die we nog niet hebben kunnen winnen. Daartoe moet aan verschillende voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moeten we voortdurend hameren op de sociale en economische vraagstukken. Vervolgens moeten we een deel van de Vlaamse publieke opinie ervan overtuigen dat het socialisme geen religieuze ideologie is die in de plaats zal komen van welke cultus dan ook. Dat het een beweging is gericht op sociale veranderingen, voor het behoud van de politieke democratie, voor het scheppen van economische democratie. Respect voor ieders religieuze overtuiging is geen tactisch ordewoord maar een fundamentele socialistische eis.
De derde voorwaarde tot succes is dat we ons tot elkaar richten in een taal die begrepen wordt. Niet uit politiek opportunisme maar omdat we moeten beginnen bij de zaken waar de mensen echt mee begaan zijn, de vragen en problemen die ze zich stellen, en we moeten hen helpen om die op te lossen. Het socialisme mag hen niet van buiten uit worden bijgebracht. Het moet wortel schieten in hun dagelijks leven, op hun niveau, de vrucht van hun denken.
Als aan die voorwaarden kan worden voldaan, dan is het zeker dat het socialisme in Vlaanderen vooruitgang zal boeken. Net als in Wallonië vormen in Vlaanderen de arbeiders de overgrote meerderheid van de bevolking. De eenheid tussen de Vlaamse en Frans sprekende loontrekkers, gelovigen en niet gelovigen, kan morgen de politieke aanblik van dit land grondig wijzigen en zo de onmiddellijke opbouw van het socialisme mogelijk maken.