Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Vreedzame coëxistentie en wereldrevolutie

Ernest Mandel - Internet-archief
Ernest Mandel

Afdrukken

Geschreven: 1970
Bron: Peaceful Coexistence and World Revolution, 'A Merit Pamphlet', Pathfinder Press, New York, 1970. Verscheen in het Nederlands in "Vervreemding en revolutionaire perspectieven", Van Gennep, Amsterdam, 1972, pp. 83-113
Vertaling: Eric Vonk
Deze versie: Spelling aangepast

Met de Oktoberrevolutie van 1917 werd het socialisme tevens een probleem in de relaties tussen staten.

De klassenstrijd nam op wereldschaal nu een tweeledige vorm aan; de strijd tussen sociale klassen in ieder land, met z’n onvermijdelijke internationale repercussies, raakte ten nauwste verbonden met de verhouding tussen de Sovjetunie (en na 1945 andere landen die het kapitalisme omvergeworpen hadden) en de burgerlijke staten.

De marxistische theorie, die er van oudsher van uitgegaan was, dat de socialistische revolutie het eerst in de meest ontwikkelde landen van de wereld zou triomferen, [1] had voor revolutionairen in deze nieuwe omstandigheden niet een geheel van leidraden klaar liggen. Er was weinig aandacht besteed aan de gevolgen van de verovering van de staatsmacht op het voeren van een internationale revolutionaire politiek. Communistische leiders binnen en buiten de Sovjetunie moesten hieromtrent in de periode onmiddellijk na de Oktoberrevolutie ad hoc theorieën uitwerken. Grote controversen gingen met deze problemen gepaard, vanaf de eerste dagen van de Sovjetmacht tot nu aan toe. De discussies rond de verhouding tussen de vredesonderhandelingen van Brest-Litovsk en de revolutie in Centraal-Europa; de controverse in de jaren twintig rond de theorie van de permanente revolutie en de mogelijkheid van verwezenlijking van het socialisme in een land; de discussies op de internationale conferenties van communistische partijen van 1957 en 1960, welke tot een openlijke uitbarsting kwamen in de Russisch-Chinese scheuring rond de problemen van ‘vreedzame coëxistentie’ — al deze kwesties kunnen uiteindelijk binnen dezelfde context geanalyseerd worden.

De wereldrevolutie en de verdediging van Sovjet-Rusland in Lenins tijd

De bolsjewistische leiders moesten deze problemen te lijf te midden van chaos en burgeroorlog, ingesloten door de buitenlandse interventie van een groot aantal kapitalistische machten en onder de zware druk van zeer brandende behoeften. Niettemin kan men zeggen dat zij zo trouw mogelijk bleven aan hun revolutionaire overtuigingen en dat zij op den duur een zeker aantal regels ontwikkelden die moesten voorkomen dat machtspolitiek en “raison d’état” de overhand zouden krijgen op hun principes.

In theoretisch opzicht hingen zij de eenheid aan van de belangen van Sovjet-staat en wereldrevolutie, op zo’n manier dat de eerste tenslotte ondergeschikt moesten zijn aan de laatste; de Russische machtsverovering werd in de eerste plaats gezien en gerechtvaardigd als een bijdrage tot de ontwikkeling van socialistische revoluties in andere, verder voortgeschreden landen. [2] Institutioneel was de nieuw opgerichte Communistische Internationale volledig onafhankelijk van de Sovjet-staat en z’n diplomatieke netwerk en tactiek. Wanneer er een persoonlijke eenheid was tussen de leiders van de staat en de Russische vertegenwoordigers bij de Internationale, [3] dan onderstreepte dit alleen maar dat de Sovjet-sectie van de Communistische Internationale zich in laatste instantie als een deel van de revolutionaire wereldbeweging beschouwde. [4]

Deze elementaire principes betekenden niet de oplossing van het hele complexe probleem. Reeds zeer vroeg, al voor de stichting van de Communistische Internationale, bracht het probleem van een afzonderlijke vrede te Brest-Litovsk kwesties ter discussie rond de dialectiek van verdediging en behoud van de jonge arbeidersrepubliek in verhouding tot de vooruitzichten op een wereldrevolutie. De tegenstanders van de Brest-Litovsk vrede in de revolutionaire beweging, zowel buiten de bolsjewistische partij (de linkse sociaal-revolutionairen) als er binnen, beschuldigden Lenin ervan de wereldrevolutie te verraden door de Centrale Machten met het sluiten van een afzonderlijke vrede te versterken. Deze oppositie tegen het Brest-Litovsk verdrag is voor een deel eerder uit nationalistische dan uit internationalistische motieven te verklaren. [5] Gedeeltelijk ook lagen aan de argumenten van Lenin’s tegenstanders verkeerde schattingen ten grondslag van de onmiddellijke rijpheid van de revolutionaire mogelijkheden in Duitsland, Oostenrijk en Hongarije en foutieve waarderingen met betrekking tot de consequenties van Brest-Litovsk voor de verdere ontwikkeling van deze mogelijkheden.

Maar wat in deze hele discussie vooral naar voren komt is Lenin’s principiële gedrag en zijn hechte trouw aan de leer van de ondergeschiktheid van de belangen van de Sovjetunie aan die van de wereldrevolutie. Geen ogenblik neemt hij in overweging de revolutionaire propaganda onder de Duitse soldaten te verminderen om zachtere vredesvoorwaarden te verkrijgen van de Centrale Machten. Nooit heeft hij de Duitse revolutionairen voorgesteld de Sovjetstaat te ‘helpen’ redden door een matiging van hun oppositie tegen de imperialistische oorlogsmachine en staat van hun heersers. Integendeel, hij was het in sterke mate eens met Trotski’s revolutionaire agitatie in Brest-Litovsk, waarvan men de ondermijnende uitwerking op het oorlogsmoreel in Centraal-Europa niet moet onderschatten. [6] De discussie rond de afzonderlijke vrede van Brest-Litovsk draaide niet rond de vraag of de wereldrevolutie moest worden opgeofferd aan de verdediging van de Sovjet-staat, maar om de vraag of de wereldrevolutie het best gediend werd door een desperate ‘revolutionaire oorlog’ van de jonge Sovjetrepubliek tegen de machten van Centraal-Europa, wat tot een snelle bezetting van de revolutionaire steden Petersburg en Moskou zou leiden, of door een weloverwogen ruil van grondgebied tegen tijdwinst om aldus zowel de Sovjetunie te redden als het uitbreken van een revolutie in Centraal-Europa te versnellen. [7]

De geschiedenis bewees Lenins gelijk. Een van zijn grootste tegenstanders aan de kant van de keizer was de Duitse stafchef Ludendorff, die in zijn memoires bedroefd verklaarde dat de balans van Brest-Litovsk de desintegratie van het Reich versneld had. [8] Door hun jonge republiek te redden hadden Lenin en Trotski het uitbreken van de Duitse, Hongaarse en Oostenrijkse revoluties niet bemoeilijkt; integendeel, zij hadden het revolutionaire proces in Centraal-Europa versneld, want in minder dan negen maanden na het sluiten van de afzonderlijke vrede was dit proces gerijpt. En er zijn vele aanwijzingen dat deze steun niet alleen van morele en politieke aard was, maar dat hij ook zeer concrete materiële vormen aannam. [9]

De kwestie van de verdediging van de Sovjet-staat tegen buitenlandse interventie was van allesoverheersend belang te midden van het ontelbare aantal politieke verplichtingen dat de Communistische Internationale op zich nam gedurende de eerste jaren van haar bestaan. Deze verdediging werd in de eerste plaats opgevat als een specifieke taak voor revolutionaire actie, bijvoorbeeld ten tijde van de dreigende Franse interventie tegen Sovjet-Rusland gedurende de Poolse campagne van 1920. [10] Maar de voorgestelde verdedigingsmiddelen waren uitsluitend de middelen van de revolutionaire klassenstrijd: demonstraties, stakingen van bepaalde groepen van de arbeidersklasse (dokwerkers, spoorwegarbeiders en arbeiders in munitiefabrieken), of algemene stakingen. Op deze wijze harmonieerden de problemen van de revolutionaire verdediging van Sovjet-Rusland, hoewel daar specifieke taken aan vast zaten, met de voorbereiding van gunstige voorwaarden voor de uitbreiding van de internationale revolutie.

Drie bijzondere aspecten van de Russische buitenlandse politiek in Lenins tijd illustreren deze algemene benadering van het probleem om de verdediging van de Sovjet-staat met de bevordering van de wereldrevolutie te verbinden. Het is alom bekend dat Lenin principieel vasthield en toepassing gaf aan zijn leer van het recht op zelfbeschikking van alle nationaliteiten, onmiddellijk na de Oktoberrevolutie, en dat hij de onafhankelijkheid van Finland accepteerde, hoewel daar het contrarevolutionaire Svinhufud-regime aan de macht was. Hij rechtvaardigde dit optreden — dat zeer duidelijk afbreuk deed aan de belangen van Sovjet-Rusland als staat, bijvoorbeeld uit het oogpunt van militaire verdediging — met de interne behoeften van de Finse revolutie en de communistische beweging in dat land. [11]

Ook is het bekend dat Trotski een tegenstander was van Toechasjevski’s snelle offensief naar Warschau in 1920, omdat de Poolse revolutie nog niet gerijpt was en een dergelijk militair optreden het chauvinisme onder de Poolse arbeiders zou versterken, waardoor het revolutionaire proces in dat land niet versneld, maar vertraagd zou worden; Lenin erkende dat Trotski in dat opzicht gelijk had. [12] Tenslotte, toen de bolsjewistische regering de conferenties van Rapallo en Genua aan het voorbereiden was en een scheuring trachtte te bewerkstelligen in het front van imperialistische staten tegen Sovjet-Rusland, zorgde zij ervoor, dat deze manoeuvre niet de strategische of tactische taken van de Duitse Communistische partij beïnvloedde. De Communistische Internationale hield vast aan haar koers naar een proletarische revolutie in Duitsland; Lenin legde sterke nadruk op de noodzaak een meerderheidsinvloed onder de Duitse arbeiders te veroveren om dat doel te bereiken.

Onlangs heeft men geprobeerd Lenin voor te stellen als de vader van de ‘theorie van de vreedzame coëxistentie’, en een daarmee corresponderende legende is verzonnen over Trotski’s pleidooi voor een ‘onmiddellijke revolutie’ in alle landen, door militair ingrijpen van Sovjet-Rusland. Geen van beide mythen heeft enige grond, noch in de theorieën, noch in de daden van de stichters van het Sovjet-systeem en de Communistische Internationale.

Werkelijke misverstanden (we bemoeien ons niet met opzettelijke vervalsingen) zijn het gevolg van de dialectische aard van de verhouding van de Sovjet-staat tot de wereldrevolutie. De verdediging van de eerste en de bevordering van de laatste kan men niet eenvoudig maar opvatten als een en hetzelfde proces met een en dezelfde logica. Beide hebben een eigen specifieke logica.

De behoeften van de verdediging van de Sovjet-staat met diplomatieke en militaire middelen moet men als reëel erkennen, en als een bijzonder deel van de algemene taak van de wereldrevolutie. Evenzo brengen de revolutionaire behoeften in ieder afzonderlijk land specifieke taken met zich mee, welke eveneens als reëel erkend moeten worden en die niet verward moeten worden met de behoeften die de verdediging van de USSR met zich meebrengt. Alleen wanneer men de bijzondere vereisten van beide taken erkent, kan de eenheid van beide op een hoger niveau tot stand gebracht worden.

Het is net zo fout de onderschikking te bepleiten van strategie en tactiek van de revolutionaire beweging in ieder land aan de defensieve behoeften van de Sovjet-staat, als het onjuist is, een beroep op die staat te doen om de revolutie in andere landen te ‘bespoedigen’ door ontijdige militaire en diplomatieke acties die z’n eigen veiligheid in gevaar zouden brengen. De wereldrevolutie moet gezien worden als een proces, dat in de eerste plaats bepaald wordt door een tot rijping komen van gunstige objectieve en subjectieve omstandigheden voor de machtsverovering door het proletariaat in een opeenvolgende rij landen, een proces dat wel sterk beïnvloed maar niet kunstmatig beslist kan worden door wat op het internationale niveau geschiedt. Zowel de interne politiek van de revolutionaire partij als de internationale politiek van de Sovjet-staat moeten op zo’n manier gevoerd worden, dat deze rijpingsprocessen versneld en niet vertraagd worden. [13]

Alleen binnen dit kader kan men een juist begrip krijgen van de zogenaamde theorie van vreedzame coëxistentie tussen staten van verschillende sociale geaardheid, zoals die aan Lenin wordt toegeschreven. [14] De bedoeling ervan is eenvoudig dat de autonomie van de taken van de proletarische staat de noodzaak met zich meebrengt om, zolang als de wereldrevolutie in de meeste landen nog niet heeft overwonnen, langere perioden van wapenstilstand met de burgerlijke staten te aanvaarden, tijdens welke alle conventionele middelen van internationale betrekkingen (diplomatie, handel, enz.) gebruikt moeten worden om de eigen positie te versterken. In deze meest algemene en abstracte zin is de theorie natuurlijk juist. Ontkent men de juistheid ervan, dan zou dat betekenen dat een proletarische staat verplicht is op voortdurende voet van oorlog te leven met z’n vijandige omgeving, zonder enige aandacht te schenken aan kwesties betreffende hulpbronnen, krachtsverhoudingen, weerstandsvermogen, enz.

Maar uit zo’n triviale ‘theorie’, welke het eenvoudige verlangen naar fysieke overleving en economische groei uitdrukt, kan onmogelijk een ‘algemene richtlijn’ voor de buitenlandse politiek van arbeidersstaten gedistilleerd worden of, nog erger, voor de revolutionaire wereldbeweging. [15] ‘Vreedzame coëxistentie’ tussen staten van verschillende sociale geaardheid moet gezien worden als wat zij in feite is: een wapenstilstand — van tijdelijke aard — op een van de fronten van de internationale klassenstrijd. Deze klassenstrijd gaat onafgebroken door op het andere front, het front van de interne strijd in ieder land (wat natuurlijk niet betekent dat dit altijd in de gewelddadige vorm geschiedt van gewapende opstanden en botsingen). Van tijd tot tijd zal dit echter met zich meebrengen dat de arbeidersstaat betrokken raakt in militaire conflicten.

Beide fronten oefenen een voortdurende interactie op elkaar uit totdat zij (zo nu en dan) samenvloeien in een onmiddellijke eenheid van verscherpte sociale en militaire spanningen op wereldschaal. Ieder ander standpunt weerspiegelt hetzij het opgeven van het doel van wereldrevolutie, hetzij de reformistische illusie dat dit doel bereikt kan worden door de vreedzame en geleidelijke uitbanning van het kapitalisme, nationaal en internationaal — een illusie die nu reeds meer dan een halve eeuw wreed weersproken is door de werkelijkheid.

“Socialisme in één land” en het “Sovjetbolwerk” in Stalins tijd

Na Lenins dood vond er een subtiele verandering plaats in deze dialectische verhouding tussen de verdediging van de belangen van de Sovjetstaatsmacht en de bevordering van de wereldrevolutie. Deze verandering kwam zo geleidelijk tot stand, dat zij niet herkend werd door de meeste deelnemers aan dit proces, de belangrijkste auteur ervan inbegrepen. Nog in 1925 schreef Stalin in een pamflet dat Vragen en Antwoorden getiteld was:

Laten wij nu het tweede gevaar onder ogen zien. Dit wordt gekenmerkt door scepticisme ten opzichte van de proletarische wereldrevolutie en de nationale bevrijdingsbeweging in de koloniën en vazalstaten; door een gebrek aan begrip voor het feit dat ons land zonder de steun van de internationale revolutionaire beweging niet bestand zou zijn geweest tegen het wereldimperialisme; door een gebrek aan begrip voor dat andere feit, namelijk dat de overwinning van het socialisme in één land niet een uiteindelijke kan zijn (omdat dit land geen garantie heeft tegen een interventie) zo lang als de revolutie niet gezegevierd heeft in tenminste verscheidene andere landen; door een gebrek aan dat elementaire internationalisme dat impliceert dat de overwinning van het socialisme in een land niet beschouwd moet worden als een doel op zichzelf, maar als een middel om de revolutie in andere landen te stimuleren en te steunen.

Dit is de weg die naar nationalisme leidt, naar degeneratie, naar volledige liquidatie van de buitenlandse politiek van het proletariaat, omdat zij die met deze ziekte besmet zijn, ons land niet beschouwen als een deel van de revolutionaire wereldbeweging, maar als het begin en het einde van die beweging, omdat zij van mening zijn dat de belangen van alle andere revolutionaire bewegingen moeten worden opgeofferd aan die van ons land. [16]

Het zou al te eenvoudig gesteld zijn wanneer men dit veranderingsproces laat beginnen met Lenins dood. Al voor 1924 waren er aanwijzingen dat zo’n verandering optrad. [17] De verandering kwam voor het eerst tot een theoretische uitdrukking in het ‘Ontwerp Programma van de Communistische Internationale’, geschreven door de onfortuinlijke Boecharin, die deze kwestie op een verwarrende wijze vermengde met de mogelijkheden het ‘socialisme in één land’ te verwezenlijken. Van onbewust en beetje bij beetje werd de verandering in het begin van de jaren dertig steeds duidelijker bewust toen de Comintern begon af te takelen en tenslotte door Stalin in 1943 werd opgeheven.

Het samenvallen van het begin van dit proces en het einde van de eerste naoorlogse revolutionaire golf in Europa zou de indruk kunnen wekken dat er een causaal verband bestaat tussen deze twee verschijnselen: de bolsjewisten maakten de belangen van de Sovjet-staat ondergeschikt aan die van de wereldrevolutie zolang als de wereldrevolutie haalbaar leek; zij begonnen de zaak om te keren door de communistische wereldbeweging te gebruiken ter consolidatie van de Sovjet-staat in economisch, diplomatiek en militair opzicht, zodra het hen toescheen, dat de uitbreiding van de revolutie waarschijnlijk geen perspectief op korte termijn was. Of om het in andere woorden te zeggen: de overleving van de Sovjet-staat kon gebaseerd worden of op uitbreiding van de revolutie of op een verdeeldheid van z’n vijanden. Wanneer de kans op het eerste onwaarschijnlijk werd, moest men er zich noodzakelijkerwijs op toeleggen verdeeldheid te zaaien onder de imperialistische vijanden, waarbij desnoods zelfs enige revolutionaire belangen moesten worden opgeofferd. [18]

Wij zullen niet ontkennen dat vele communistische leiders en strijders, zowel binnen als buiten de Sovjetunie, de fundamentele ommekeer van de politiek van de Comintern van de jaren twintig aldus rationaliseerden. Aan de oprechtheid van tenminste een gedeelte van hen, die nog steeds aan dit soort redeneringen vasthouden, hoeft niet getwijfeld te worden. [19] Maar marxisten kunnen zich niet beperken tot het onderzoeken van de motieven die partijen en sociale geledingen opgeven om hun eigen gedrag te verklaren. Zij moeten deze motieven kritisch onderzoeken tegen de achtergrond van objectieve werkelijkheid en sociale belangen; dit wil zeggen, dat zij de objectieve redenen moeten trachten te ontdekken die verklaren waarom sociale groepen zich op een bepaalde manier gedroegen. Vanuit dit gezichtspunt is het niet moeilijk om in te zien dat de redenen die men opgaf voor de nieuwe politiek, die de Sovjetleiders in het midden van de jaren twintig begonnen te voeren, onhoudbaar zijn en geen werkelijk bevredigende verklaring geven voor een gedrag dat tenslotte uitliep op een volledige politieke ommekeer.

In de eerste plaats moet men inzien dat, ook al was er na de eerste naoorlogse revolutionaire golf in Europa inderdaad sprake van een stabilisatie van het kapitalisme, dit slechts een tijdelijke was, want de jaren twintig en dertig waren vol van ernstige sociale en politieke crises in verscheidene landen die toen een sleutelrol vertolkten. Deze crises getuigden op zijn minst van het rijper worden van prerevolutionaire omstandigheden: de Duitse crisis in 1923; de algemene staking in Engeland in 1926; de Chinese revolutie van 1925-27; de Duitse crisis van 1930-33; de Spaanse revolutie van 1931; de Asturische opstand in Spanje van 1934; de Spaanse burgeroorlog, in het bijzonder de periode van 1936-37; de algemene staking en fabrieksbezettingen in Frankrijk in 1936 — om alleen maar de belangrijkste crises te noemen, die de socialistische revolutie keer op keer in vele landen aan de orde stelden in Europa en Azië.

In de tweede plaats kan men de afloop van deze crises, die in nederlagen eindigden voor de arbeidersklasse en de neerwaartse trend van de wereldrevolutie versterkten, niet scheiden van de feitelijke politiek van de arbeiderspartijen, en in de eerste plaats de communistische, welke in die tijd de enige waren met onomwonden revolutionaire doeleinden. De voornaamste tegenspraak in de apologetische standpunten van hen die Stalins politiek van onderschikking van de belangen van de internationale socialistische beweging aan de zogenaamde belangen van de consolidatie van de positie van de Sovjet-staatsmacht in de wereld verdedigen, is gelegen in het feit, dat de ‘onmogelijkheid van de wereldrevolutie’, verre van een objectief feit, juist in hoge mate het gevolg was van de politieke vergissingen en later van de weloverwogen politieke voorkeuren van de Sovjet-leiders zelf. [20]

In de derde plaats bewees de Sovjet-leiding onder Stalin dat zij objectief door heel andere sociale motieven gedreven werd dan het bevorderen van de echte belangen van de Sovjetunie, door namelijk de belangen van de wereldrevolutie mechanistisch tegenover de consolidatie van de Sovjet-staat te stellen. In het licht van de daarop volgende geschiedenis zou het bijvoorbeeld erg moeilijk te bewijzen zijn, dat de verovering van de macht door Hitler in het belang van de Sovjetunie was. [21] In werkelijkheid is het onmogelijk een juiste politiek, die zou leiden tot het ontstaan van gunstige omstandigheden voor een machtsovername in de verschillende landen, zo te construeren, dat dit tot een verzwakking van de positie van de USSR op wereldschaal zou leiden. De geschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog heeft deze stelling geheel en al bewezen.

Maar, zo zou men kunnen vragen, zou de internationale groei van de revolutie de internationale klassenstrijd niet verscherpt hebben en de internationale spanningen, met inbegrip van de spanningen tussen de staten, niet hebben doen toenemen? Ja, inderdaad — maar juist als gevolg van een verandering in de internationale krachtenverhouding ten gunste van de Sovjetunie. Het ligt nogal voor de hand dat een “verscherping van de spanningen” onder deze omstandigheden de belangen van de Sovjetunie niet kon schaden. Zouden de imperialisten dan onder deze omstandigheden niet als reactie een oorlog begonnen zijn tegen de Sovjetunie? Deze vraag kan men niet in abstracto beantwoorden; hij moet concreet onderzocht worden, zoals hieronder met betrekking tot de Spaanse en de Joegoslavische burgeroorlog zal geschieden. Maar wat nu reeds benadrukt moet worden is de al te grove simplificatie die aan dit soort redeneren ten grondslag ligt. Men stelt de wereldbourgeoisie namelijk voor als een groep samenzweerders die begerig naar ieder ‘voorwendsel’ speuren om een inval in de Sovjetunie te kunnen doen. Het nec plus ultra van revolutionaire wijsheid bestaat dan in het ‘geen voorwendsel verschaffen’ voor zo’n inval. Geschiedenis en sociaal conflict worden verlaagd tot een ordinair spionnenspel, waarbij beide partijen druk bezig zijn elkaar de loef af te steken. Moeten we er nog eens op wijzen dat deze voorstelling van de klassenstrijd en de internationale betrekkingen slechts zeer vaag op werkelijkheid lijkt? De historische werkelijkheid is gebaseerd op strijdende krachten, zowel nationaal als internationaal. Waar het om gaat is de ontwikkeling van de krachtsverhoudingen in de tijd. Om een inval in de Sovjetunie te beginnen is het voor de bourgeoisie van een van de grotere landen niet voldoende om ‘geprovoceerd’ te worden door de uitbreiding van de revolutie; daartoe is op z’n minst nodig dat de eigen arbeidersklasse politiek en sociaal verzwakt en/of ideologisch ontwapend is, zodat de arbeiders niet in staat zijn op de manier te reageren zoals de Europese arbeidersklasse in bijvoorbeeld 1920-21. Bovendien is het noodzakelijk een geschikte invalsplek te vinden vanuit een zuiver militair-geografisch oogpunt. Interne verdeeldheid in het imperialistische kamp is inderdaad belangrijk. Maar minder belangrijk dan de twee andere factoren, waar ik zojuist de nadruk op legde. Daarom maakt iedere verandering in de sociale krachtsverhouding die de strijdbaarheid en de revolutionaire geest van de arbeidersklasse van de belangrijkste imperialistische landen vergroot, het moeilijker en niet gemakkelijker voor het imperialisme om een oorlog tegen de Sovjetunie te beginnen. En iedere overwinning van de socialistische revolutie in een nieuw land heeft juist dat effect op de arbeiders in de belangrijke imperialistische landen.

Het is daarom essentieel de verandering in de officiële houding van de USSR ten opzichte van de wereldrevolutie, zoals Stalin die uitdrukte in zijn beroemde interview met de Amerikaanse journalist Roy Howard, niet te zien als de werkelijke weerspiegeling van de globale belangen van de Sovjet-staat of -maatschappij, maar van de belangen van een bijzondere sociale laag binnen die maatschappij, welke gekenmerkt wordt door een fundamenteel conservatieve houding ten opzichte van de wereldsituatie, door een verlangen om de internationale status quo te handhaven. [22] Hoe de Sovjet-leiders en hun apologeten deze houding ook trachten te rationaliseren, de sociale wortels van dit conservatisme kunnen alleen binnen de Sovjetmaatschappij zelf ontdekt worden, in de bijzondere rol van die bevoorrechte groepering en haar specifieke verhouding tot de twee grote klassen van de huidige Sovjetmaatschappij, de arbeiders en de boeren.

Het doel van dit opstel is niet een gedetailleerde analyse van de sociale aard en functie van die bovenlaag, de Sovjetbureaucratie. Voor de oorlog is dit door Leo Trotski geanalyseerd en na de tweede wereldoorlog verder ontwikkeld door zijn volgelingen. [23] Naar onze mening is deze analyse ook vandaag nog fundamenteel juist. Uit de bijzondere plaats van die bureaucratie in de Sovjetmaatschappij volgt haar specifieke rol in de wereldpolitiek. Het is niet een nieuwe klasse, maar een geprivilegieerde laag van het proletariaat die de uitsluitende uitoefening van politieke macht naar zich getrokken heeft en binnen het kader van een gesocialiseerde planeconomie een volledige controle heeft over het maatschappelijk meerprodukt. Alleen op de tweeledige basis van de collectieve eigendom van de productiemiddelen aan de ene kant en de politieke passiviteit van de Sovjetmassa aan de andere kant kan deze bovenlaag zich de voor haar essentiële privileges toe-eigenen.

Deze rol weerspiegelt het fundamenteel tegenstrijdige en tweeledige karakter van de Sovjetbureaucratie. Aan de ene kant is er een echte verbondenheid met de nieuwe sociale orde zoals die in de Sovjetunie is voortgekomen uit de Oktoberrevolutie en de gewelddadige vernietiging van private landbouw door Stalins gedwongen collectivisatie. De bovenlaag tracht deze orde — de basis van haar macht en privileges — te verdedigen met middelen die overeenstemmen met de eigen bekrompen groepsbelangen. Door de Sovjetmaatschappij te verdedigen dient zij echter objectief de uitbreiding van de internationale revolutie, onafhankelijk van eigen verlangens en motieven. [24]

Aan de andere kant is er een instinctieve angst voor welke omverwerping van de internationale status-quo dan ook, niet alleen om psychologische redenen die haar fundamenteel conservatieve karakter binnen de Sovjetmaatschappij weerspiegelen, maar ook vanuit de angst voor de ingrijpende veranderingen welke een uitbreiding van de internationale revolutie zou veroorzaken, zowel in de politieke apathie van de Sovjetarbeidersklasse als in de interne krachtsverhouding binnen de communistische wereldbeweging. [25] De verandering van de Communistische Internationale in een ‘grenswacht’ van de Sovjetunie, verheven tot de positie van het ‘voornaamste bolwerk’ van het wereldproletariaat, aan welks diplomatieke en militaire defensie iedere afzonderlijke arbeidersbeweging in ieder afzonderlijk land ondergeschikt gemaakt moest worden, verschaft een getrouwe afbeelding van de bijzondere belangen van die bureaucratische kaste. [26]

Aan het einde van dit veranderingsproces is de aanvankelijke verhouding tussen Sovjet-staat en wereldrevolutie, zoals die door Lenin gezien werd, volledig omvergeworpen. De Sovjetunie wordt niet langer gezien als een instrument ter onmiddellijke bevordering van de wereldrevolutie; integendeel, de internationale communistische beweging wordt beschouwd als een instrument ter onmiddellijke bevordering van de manoeuvres van de Sovjetdiplomatie. [27] De ‘eenheid’ van de Sovjetunie en de internationale revolutie wordt van de principiële hoogte, waarop Lenin en Trotski haar gesteld hadden, vernederd tot het laagste niveau van pragmatische utiliteit: communistische partijen moeten de strijdbaarheid, het bewustzijn en zelfvertrouwen van de arbeidersklasse van hun respectievelijke landen opofferen op het altaar van de staatsbelangen van de Sovjet-regering. Historisch was de uitkomst van dit proces een enorme verzwakking van de proletarische krachten, hetgeen Hitler in staat stelde alle hulpbronnen van het Europese continent te concentreren tegen de Sovjetunie door het aanvankelijk geringe verzet van de verslagen en gedesoriënteerde massa’s van Europa, waardoor de Sovjetunie aan de rand van een militaire ineenstorting kwam te staan.

De voorbeelden van Spanje en Joegoslavië

Men kan een levendig begrip krijgen van de werkelijke verhouding tussen de mogelijke uitbreiding van de revolutie en de dreiging van een imperialistische inval in de USSR, wanneer men de concrete historische omstandigheden analyseert waaronder het probleem gesteld werd. De twee beste voorbeelden zijn die van de Spaanse revolutie in de periode tussen de twee wereldoorlogen en de Joegoslavische revolutie gedurende en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog. Sinds de Russische revolutie van 1917 waren de omstandigheden voor een revolutie nooit zo geschikt geweest als in 1936 in Spanje. [28] Als reactie op de fascistische militaire staatsgreep van de generaals Sanjurgo, Mola en Franco, en niettegenstaande het enorme tekort aan voorbereiding, kennis en initiatief van hun officiële leiders, kwamen de Spaanse arbeiders en arme boeren in opstand met een bewonderenswaardig revolutionair enthousiasme; zij bestormden de militaire kazernes en hadden in enkele dagen in alle grote steden, behalve Sevilla, het militaire oproer neergeslagen. Zij bezetten fabrieken en landerijen en begonnen hun eigen gewapende militie op te bouwen, die de fascistische legers uit de ene na de andere provincie verdreef. Met een minimum aan revolutionaire wilskracht en organisatie zou de revolutie het oproer in enkele maanden tijd hebben kunnen verpletteren, onder andere door aan Franco’s Moorse troepen de onafhankelijkheid van Spaans Marokko te beloven, door te beginnen met landverdeling, en Franco’s Spaanse troepen aan te sporen te deserteren om hun eigendom in de dorpen in bezit te nemen en door in het algemeen over te gaan tot een consolidatie van de nieuwe socialistische orde, welke ontstaan was uit de heroïsche dagen van juli, augustus en september 1936.

De Communistische Internationale verpletterde deze vooruitzichten binnen enkele maanden, daarin bijgestaan door de sociaal-democraten en de aanzienlijke reformistische illusies van de belangrijkste anarchistische leiders. Onder het mom de sympathie van de Britse en Franse bourgeoisie niet te willen verspelen, verhinderden zij de revolutie, zich tot haar climax te ontwikkelen: het onomwonden vestigen van een socialistische federatie. Zij gebruikten de door de Sovjetunie aan Spanje geleverde wapens om hun meedogenloos leiderschap eerst op te leggen aan de Internationale Brigades en vervolgens aan de Spaanse regering zelf. Eén voor één werden de revolutionaire veroveringen van de zomer van 1936 aan arbeiders en arme boeren ontrukt in de naam van het herstel van de ‘republikeinse’ (lees: burgerlijke) “wet en orde”.

Een geregeld burgerlijk leger met een geregeld officierskorps nam de plaats van de milities in. Fabrieken en landerijen werden aan de vroegere eigenaren teruggegeven. Toen de arbeiders van Barcelona in opstand kwamen om hun veroveringen te verdedigen als reactie op een openlijke provocatie, [29] werden zij eerst krachtig onderdrukt en vervolgens door hun eigen leiders in de steek gelaten. De Sovjet-leiding ging zelfs zover dat zij de beruchte techniek van de Moskouse processen naar Spanje trachtte te exporteren, wat tot resultaten leidde die men grotesk zou kunnen noemen als er op deze wijze niet honderden oprechte revolutionairen vermoord waren. [30]

De afloop was gemakkelijk te voorzien. De komedie van ‘non-interventie’ werd niet in acht genomen door de fascistische regeringen, die in het algemeen alleen maar ontzag hebben voor kracht en niet voor diplomatieke overeenkomsten. Maar ze werd nauwgezet in acht genomen door de Franse sociaal-democratische eerste minister Leon Blum, gesteund door de CP, en tenslotte werden zelfs de Internationale Brigades ontbonden. Beroofd van hun snelle overwinning en in het defensief gedrongen (wat altijd fataal is in een revolutie), werden de Spaanse massa’s hoe langer hoe meer gedesoriënteerd en ontmoedigd toen zij zagen dat er een beroep op hen gedaan werd, niet om de revolutionaire veroveringen te verdedigen, maar dezelfde oude ‘wet en orde’ waartegen ze sinds 1934 in opstand waren. De uiteindelijke nederlaag was alleen maar een kwestie van tijd. De bewonderenswaardige verzetsgeest waarvan de arbeiders van de grote steden onder deze buitengewone tegenspoed blijk gaven gedurende bijna drie jaar, onderstreept alleen nog eens hoe gunstig de omstandigheden in 1936 waren voor een snelle overwinning. Indien de revolutie voltooid was, zouden ze de oorlog gewonnen hebben. In plaats daarvan droeg de CP hen op om eerst de oorlog te winnen en vervolgens de revolutie door te voeren. Dit leidde tot de verplettering van de revolutie, wat alleen maar een nederlaag in de oorlog ten gevolge kon hebben.

De rechtvaardiging, die keer op keer door de apologeten van Moskous Spaanse politiek wordt aangevoerd, is dat iedere andere politiek tot een ‘verenigd imperialistisch front’ geleid zou hebben en tot een onmiddellijke dreiging van een succesvolle inval in de Sovjetunie. Maar een verantwoorde analyse van de toen heersende omstandigheden biedt geen enkel houvast voor een dergelijke conclusie.

In de eerste plaats weten we tegenwoordig dat de Nazi-herbewapening in 1936 nog in de kinderschoenen stond; in het voorjaar van 1936 hadden de Nazi’s slechts de beschikking over een pantserdivisie; ja, zij waren doodsbenauwd dat de Franse generale staf de remilitarisatie van de Rijnvallei zou beantwoorden met een onmiddellijke invasie in Duitsland, in welk geval zij machteloos stonden. [31] Engelands situatie was niet anders; het had niet de stootkracht om in Europa te interveniëren. [32] De VS was zelfs nog niet begonnen met de eerste fase van herbewapening.

Het enige sterke leger op het Europese continent dat een bedreiging voor het Rode Leger vormde — op dat tijdstip waarschijnlijk de grootste militaire macht van Europa — was het Franse leger. Maar Frankrijk voelde de barensweeën van een reusachtige toename van de strijdbaarheid van de arbeiders. Drie miljoen arbeiders waren zojuist in opstand gekomen, waren tot fabrieksbezettingen overgegaan en hadden door hun stem Blum aan de macht gebracht met de steun van een enorm versterkte Communistische Partij. Zo bang waren de hogere klassen, dat ze tot iedere sociale hervorming bereid waren, mits ze maar het voornaamste deel van hun bezittingen konden redden. [33] Het is een volledig belachelijke gedachte, dat de arbeiders zich onder deze omstandigheden zouden hebben laten mobiliseren om hun zegevierende Spaanse broeders in de rug aan te vallen, om nog maar te zwijgen over een poging hen duizenden kilometers te laten reizen om de Sovjetunie aan te vallen — met Hitler en Mussolini als bondgenoten. Het is absoluut zeker dat de poging van welke Franse regering dan ook om zo’n politiek door te zetten op zelfmoord zou zijn neergekomen en een onmiddellijke opstand van de Franse arbeidersklasse zou hebben uitgelokt.

Aan de andere kant is het ook op z’n minst onrealistisch om de interne situatie van Nazi-Duitsland of fascistisch Italië van 1936 te vergelijken met de heersende toestand van deze landen in 1940 of 1941. Het interne verzet was nog tamelijk sterk. Iedere buitenlandse nederlaag zou voor deze regeringen ogenblikkelijke moeilijkheden betekend hebben. [34]

Het is waarschijnlijk dat een dergelijke ontwikkeling de sympathie van de Britse en Amerikaanse bourgeoisie voor Hitler en het fascisme versterkt zou hebben. Maar men moet niet vergeten dat er in 1936 grote sit-down stakingen waren in de VS en een sterke beweging naar links in Groot-Brittannië. Het resultaat van deze ontwikkelingen zou ingrijpend veranderd zijn door eventuele socialistische overwinningen in Spanje en Frankrijk, om nog maar niet te spreken over een ineenstorting van het Italiaanse fascisme. Zelfs wanneer men ervan uitgaat dat de rechtse burgerlijke krachten in deze landen tenslotte de overhand zouden hebben gekregen, dan nog zou er gedurende vele jaren eerst veel veranderd moeten zijn voordat Washington en Londen met Hilter als bondgenoot de Sovjetunie konden bedreigen. Het is veel waarschijnlijker dat wanneer zo’n oorlogsdreiging concrete gestalte zou hebben aangenomen, zij zich tegen een socialistisch Europa gericht zou hebben en niet tegen de Sovjetunie alleen. We zouden dan een soortgelijke situatie als na de Tweede Wereldoorlog hebben gehad, maar met proletarische krachten die in politiek, sociaal, geografisch en moreel opzicht veel sterker zouden zijn geweest dan tegenwoordig.

Zoals boven uiteengezet werd de Spaanse revolutie opgeofferd op grond van de gedachte dat de houding van het wereldkapitalisme ten opzichte van de Sovjet-staat en de wereldrevolutie tenslotte berust op het vermogen van de Sovjet-leiding om te vermijden dat zijn verenigde vijanden niet ‘geprovoceerd’ worden en te zorgen dat het imperialisme ‘bevredigd’ en ‘verdeeld’ wordt. Deze gedachte gaat volledig voorbij aan de reële klassenstrijd die in de kapitalistische landen zelf gevoerd wordt.

Duidelijker was nog het geval van Joegoslavië, hoewel de afloop daar gelukkig gunstiger was dan in het geval van Spanje. Van het begin af aan werd de Joegoslavische revolutie door Stalin en zijn medewerkers gewantrouwd en poogden zij haar de das om te doen. Haar pogingen om proletarische brigades te organiseren werden door Moskou ernstig gekritiseerd; iedere militaire hulp bleef uit; en in het geheim verdeelde Stalin de Balkan-landen met Churchill in oktober 1944, met een ‘fifty-fifty’ oplossing voor Joegoslavië. [35] Aldus werd er een coalitieregering gevormd, waarin burgerlijke politici een zekere invloed verwierven.

De leiding van de Joegoslavische Communistische Partij volgde de bevelen van Moskou echter niet op. De revolutie werd naar de overwinning gevoerd. De beslissing ten gunste van de republiek en tegen de monarchie kwam tot stand in een referendum dankzij een geweldige mobilisatie van de massa’s en een enorme propaganda. [36] De socialistische omvorming van de economie kwam snel tot stand. De resten van het oude burgerlijke staatsapparaat en leger, dat in kracht reeds geen schaduw meer was van de tijd waarin het als extra belasting op de verzetsstrijd tegen de Nazibezetting had gefungeerd, werden volledig opgeruimd. Niets bleef er over van het coalitieregime waartoe in Teheran en Jalta besloten was. De socialistische revolutie zegevierde. Tijdens deze gebeurtenissen gaf Stalin onophoudelijk zijn ongenoegen en kritiek op de revolutionaire doelstelling van de JCP te kennen. Hij was bang dat de ‘grote coalitie’ van de Tweede Wereldoorlog verbroken zou worden door dit ‘Joegoslavische avontuur’. Hij voorspelde een militaire ontknoping.

Inderdaad ging de ontwikkeling van de Joegoslavische revolutie gepaard met grote internationale spanningen, met name in het gebied rond Triëst, net zoals de overwinning van iedere afzonderlijke revolutie sinds 1945, of zelfs de Oktoberrevolutie, de internationale spanningen deed toenemen. Het is nu eenmaal een politiek feit dat de gevolgen van een burgeroorlog zich meestal tot over de grenzen uitstrekken. Maar nog nooit is er een wereldoorlog ontstaan uit de internationale spanningen die interne revolutionaire overwinningen veroorzaken. Tito’s socialistische revolutie heeft net zo min een wereldoorlog uitgelokt als de overwinning van Mao Tsetoeng in 1949, van Ho Tsji Minh in 1954 of van Castro in 1959. [37]

Voor het begrip van de constantheid van dit gebeuren is het voldoende erop te wijzen dat het wereldkapitalisme — en in het bijzonder de leiders van de heersende klasse in Amerika — op de wereldsituatie als geheel reageert en niet op van de totale context geïsoleerde gebeurtenissen in ieder land afzonderlijk. Als het zo is dat iedere zegevierende revolutie de krachtsverhouding ten koste van het kapitalisme verandert, dan zal het ook zo zijn dat de totale context waarbinnen de reacties van het wereldkapitalisme tegen zo’n revolutie zouden moeten plaatsgrijpen ongunstiger wordt voor imperialistische interventie. De kapitalistische leiders worden daarom tussen tegenstrijdige verlangens heen en weer geslingerd — het verlangen de tegen hun belangen ingaande stroom te keren en het verlangen om rekening te houden met de verslechterde totale situatie die zeer ongunstig is voor een algemeen contraoffensief.

Dit is de reden waarom de verhouding tussen succesvolle revoluties en oorlog na 1917 en wederom na 1945 er een van beperkte contrarevolutionaire militaire interventies is geweest, volgend op iedere nieuwe overwinning van de revolutie, in plaats van een totale wereldoorlog. Door te trachten enkele overwinningen van beperkte omvang te behalen die de gevolgen van de vroegere nederlaag neutraliseren, reageert het imperialisme op nieuwe uitbreidingen van de revolutie door eerst te proberen een gunstig machtsevenwicht te herstellen voordat het in overweging neemt een algemeen contraoffensief in te zetten, met inbegrip van een mogelijke oorlog tegen de USSR.

Wij zullen op dit punt terug komen wanneer we zullen proberen een algemene balans op te maken van de internationale ontwikkelingen van de laatste twintig jaar. Maar nu reeds kunnen wij tot een schijnbaar paradoxale conclusie komen: niet revolutionaire overwinningen, maar tot op zekere hoogte juist nederlagen van de revolutionaire krachten versnellen de ontwikkeling naar een wereldoorlog. Dit was zeker het geval in de periode van 1936-39.

Niet omdat de Spaanse revolutie overwon, maar omdat zij de nederlaag leed en omdat het getij daardoor krachtig naar rechts keerde en naar de ontgoocheling en de passiviteit van de massa’s in Frankrijk, Engeland, Tsjecho-Slowakije, enz. werd München mogelijk, en als gevolg van München de bezetting van romp-Tsjecho-Slovakije, de voorbereiding van de liquidatie van Polen en het starten van de Tweede Wereldoorlog door Hitler. Gedurende de achttien maanden tussen de revolutionaire opstand van de Franse en Spaanse arbeiders in juni-juli 1936 en de roof van Oostenrijk in het begin van 1938, was de krachtsverhouding in Europa op beslissende wijze ten gunste van het Duitse imperialisme veranderd. Zeker had de nederlaag van de Spaanse revolutie met deze verandering te maken! En even zeker gebeurde er aan het eind van deze periode precies wat het Stalin-regime zo wanhopig had trachten te vermijden: de samenbundeling van alle grote Europese machten tegen de USSR (tussen München en de bezetting van Praag). Als dit front verbroken werd, dan was dat niet omdat Stalin zich genoeg opofferingen getroost had om in de gunst te komen van de beurzen van Londen en Parijs, maar omdat Hitler te vraatzuchtig bleek te zijn en de Westerse imperialisten ervan overtuigd raakten, dat hij hen in de voorgestelde omarming volledig wilde verstikken.

Op dezelfde wijze moet men de periode onmiddellijk na de oorlog zien, de ontwikkelingen van de jaren 1944-45 in Europa. Het Atlantisch bondgenootschap werd niet gesloten om de Sovjetunie te ‘straffen’ voor het feit dat zij Tito een revolutie in Joegoslavië had laten maken. Integendeel, het imperialisme was zich volledig bewust van het gebruik dat zij gemaakt had van de matigende invloed die Stalin via de plaatselijke communistische partijleidingen had uitgeoefend op de situatie in Griekenland, Italië en Frankrijk, toen deze landen gevaarlijk dicht bij een revolutie kwamen. [38] Het Noord-Atlantisch Verdrag werd gesloten en het imperialisme kon z’n eerste militaire alliantie tegen de USSR op wereldschaal vestigen (NAVO) nadat de revolutionaire situaties in Griekenland, Frankrijk en Italië geëindigd waren in een restauratie en consolidatie van het kapitalisme met de hulp van de plaatselijke CP-leiders en de volledige toestemming van Stalin. In deze zin is het juist te stellen dat niet de overwinning van de revolutie in Joegoslavië, maar de nederlagen in Griekenland, Italië en Frankrijk een alliantie op wereldschaal tegen de USSR mogelijk maakten.

Er is kennelijk een paradoxaal element in deze redenering. Men zou kunnen betogen dat de Westerse machten Europa met Stalin in Jalta verdeeld hadden en dat beide partijen de feitelijke scheidslijn in acht hadden genomen, welke overeenstemde met een gegeven machtsevenwicht. Het sluiten van het NAVO-verdrag zou men kunnen zien als een imperialistische maatregel om de eigen invloedssfeer te consolideren, net zoals de opruiming van burgerlijke politici, burgerlijke democratie en privé-bezit in Oost-Europa te beschouwen is als een overeenkomstige maatregel van Stalin om de Russische invloedssfeer te consolideren.

Het gebrek van deze vorm van redeneren is z’n volledig statische opvatting, waarbij vergeten wordt dat iedere defensieve zet de kiemen van een toekomstig offensief bevat. Achter de NAVO lag niet alleen het verlangen naar indamming, maar ook de hoop op een toekomstig terugdringen. De indammingpolitiek werd vergemakkelijkt door het feit dat de mogelijke socialistische revoluties in Frankrijk en Italië door de CP-leiding in de kiem gesmoord werden. Dit maakte op zijn beurt een mogelijk terugdringen gemakkelijker. De hoop dat er geen sprake van indamming zou zijn, omdat Stalin de uitbreiding van de revolutie naar het Westen bewust de kop indrukte, bleek een illusie te zijn. Wanneer men de concrete motieven die tot de oprichting van de NAVO leidden onderzoekt, dan komt men tot de conclusie dat de overwinning van de Joegoslavische revolutie of de vrees voor een succesvolle revolutie in Frankrijk en Italië in werkelijkheid een veel geringere rol gespeeld hebben dan de feitelijke militaire veroveringen van het Rode Leger, de gebeurtenissen in landen waar geen revolutie was, zoals Polen en Oost-Duitsland en de versterking van de strategische positie van de USSR. [39] Wat het imperialisme ‘provoceert’ is niet de uitbreiding van de revolutie; het is juist het bestaan of liever de consolidatie van de machtsbasis in de USSR zelf. [40] Op de lange duur is de enige manier om het imperialisme niet te ‘provoceren’ de consolidatie en restauratie van het kapitalisme in de hele wereld, met inbegrip van de Sovjetunie.

Wanneer men niet bereid is om die prijs te betalen, dan wordt iedere tactiek eenvoudig een kwestie van efficiëntieverbetering, niet in verband met een mogelijke ‘provocatie’ van de imperialisten — ze zijn altijd geprovoceerd — maar met de totale krachtsverhouding. We zien hier de fundamentele reformistische drogreden van de strategie van de ‘vreedzame coëxistentie’ en het ‘socialisme in een land’. [41] Aan beiden ligt de hoop ten grondslag dat het wereldimperialisme zich op een of andere wijze zal verzoenen met het bestaan van de USSR en het met rust zal laten zolang de USSR hetzelfde doet met het wereldimperialisme. Ironisch genoeg stellen dezelfde mensen die deze illusie huldigen, dat de krachtsverhouding in de wereld ‘op de lange duur’ beslissend veranderd zal worden door de economische en militaire versterking van de USSR. [42] Maar de imperialisten zullen dit ongetwijfeld ook merken en moeten er derhalve naar streven ‘op lange termijn’ de USSR niet alleen in bedwang te houden, maar ook te vernietigen. Daarom is de belangrijkste vraag of deze krachtproef op lange termijn onvermijdelijk is. Wanneer deze onvermijdelijkheid eenmaal erkend wordt, zal men er zich op toeleggen de beste krachtsverhouding te scheppen voor dat moment. Militaire en economische versterking van de USSR, pogingen om het imperialistische kamp te verdelen en succesvolle uitbreidingen van de revolutie vooral binnen de hoofdstellingen van het imperialisme worden dan niet gezien als strijdige, maar als parallelle ontwikkelingen, die erop gericht zijn een gunstiger krachtsverhouding te bewerkstelligen voor die krachtmeting. Deze analyse wordt geheel en al gesteund door de geschiedenis van Europa van 1933 tot 1941. En er zijn alle aanwijzingen dat het imperialisme sinds 1945, in de eerste plaats het VS-imperialisme, geen minuut voorbij heeft laten gaan om zich op de derde wereldoorlog voor te bereiden. [43]

De Chinese revolutie en de nucleaire bedreiging van het menselijk bestaan

Wellicht hebben twee ontwikkelingen van wereldschokkend belang na de Tweede Wereldoorlog een verandering aangebracht in het algemene kader van de verhouding tussen de internationale uitbreiding van de revolutie en de voortdurende ‘wapenstilstand’ tussen de grote machten, zoals die boven geschetst werd: de overwinning van de Chinese revolutie in 1949 en het begin van de kernwapenwedloop in het begin van de jaren vijftig. [44] De vestiging van de Volksrepubliek China doorbrak de kapitalistische omsingeling van de Sovjetunie en schiep daardoor een totaal nieuwe strategische wereldsituatie, waarin de arbeidersstaten een geweldige superioriteit genoten in ‘conventionele’ wapens en legers op het continent van Europa en Azië. De snelle vooruitgang van de Russische nucleaire industrie doorbrak het Amerikaanse nucleaire monopolie en Washingtons illusie dat het door een ‘nucleaire diplomatie’ (de dreiging met nucleaire vernietiging van de Sovjetunie) de voordelen van het ‘socialistische’ kamp kon compenseren. De nucleaire patstelling sinds het einde van de jaren vijftig, welke sindsdien gehandhaafd is, betekent dat een kernoorlog mogelijkerwijs zowel het einde van de VS als van de USSR met zich meebrengt. [45]

De overwinning van de Chinese revolutie was een geweldige stimulans voor de koloniale revolutie, die begonnen was met de juli-opstand van 1942 in India en de daarop volgende aanzienlijke verzwakking van de oude imperialistische machten — Engeland, Frankrijk, Nederland, België, Japan, Portugal — in Azië en Afrika tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Om, zijn voornaamste economische stellingen te behouden ging het imperialisme in toenemende mate van directe overheersing op indirecte overheersing over, van onverbloemd kolonialisme op ‘neokolonialisme’.

Maar het was moeilijk de koloniale revolutie te kanaliseren langs burgerlijke wegen; steeds dreigde ze uit te groeien tot antikoloniale en antikapitalistische revolutionaire massaopstanden: Indonesië, Kenia, Vietnam, Algerije, Cuba, Kongo, Bolivia, Santo Domingo, enz. In sommige gevallen, zoals in Zuid-Korea, Maleisië en Santo Domingo gelukte het door een krachtige imperialistische interventie, in de vorm van een zegevierende koloniale oorlog, de revolutie tijdelijk te verslaan. In andere gevallen eindigden de koloniale oorlogen in de overdracht van de politieke macht door het imperialisme aan de burgerlijk-nationalistische of kleinburgerlijke leiders van de bevrijdingsbewegingen, in de hoop tenminste een gedeelte van zijn bezit te redden (Indonesië, Marokko, Kenia, Algerije). In andere gevallen weer heeft de revolutie een wisselvallig verloop gehad maar gaat nog steeds door na gedeeltelijke doch niet uiteindelijke nederlagen geleden te hebben. In Noord-Vietnam en Cuba zegevierde de bevrijdingsbeweging en de anti-imperialistische revolutie ontwikkelde zich tot een socialistische en vestigde nieuwe arbeidersstaten. De Arabische landen geven een ingewikkeld beeld te zien, maar de ontwikkeling naar permanente revolutie werd tenminste in Egypte en Syrië duidelijk, en in embryonale vorm in Irak, Jemen en Zuid-Arabië.

In het midden van de jaren vijftig ontstond de illusie dat er een politiek krachtige ‘derde wereld’ was ontstaan. Hoewel algemeen werd toegegeven, dat de zojuist van direct koloniaal bestuur bevrijde landen economisch zwak waren en met ernstige sociale tegenstellingen zaten, dachten veel mensen dat het loutere gewicht van hun honderden miljoenen inwoners, verenigd rond de idee van ‘niet-gebondenheid’ en van ‘positieve neutraliteit’, kon dienen als een buffer tussen het ‘socialistische’ en het imperialistische kamp, waardoor de spanningen in de wereld geleidelijk aan zouden verminderen. De Bandoeng-conferentie van 1955 gaf gestalte aan deze hoopvolle verwachtingen, belichaamd in de personen van Nehroe en Soekarno. [46]

Maar deze illusie werd gauw de bodem ingeslagen. Steeds duidelijker bleek de economische zwakheid van de koloniale bourgeoisie, welke deze hoe langer hoe afhankelijker maakte van buitenlandse (d.w.z. voornamelijk imperialistische) ‘hulp’ [47] De binnenlandse sociale tegenstellingen ondergroeven elk prestige dat de Nehroe’s, Soekarno’s en Kenyatta’s gedurende de nationale bevrijdingsstrijd hadden opgebouwd. Massa-agitatie en massaopstanden brachten hen er ook toe hoe langer hoe meer te vertrouwen op buitenlandse hulp en steun van imperialistische zijde. In plaats van een ‘bufferzone’ tussen de ‘twee kampen’ werd de ‘Derde Wereld’ een reusachtige arena van politieke en sociale polarisatie, waarin gewelddadige botsingen en burgeroorlogen steeds meer toenamen. Het ging hier niet om de stabilisatie van enige ‘nationaal-democratische staat’, zoals Moskou verkondigde, maar om een strijd tussen bourgeoisstaten en verpauperde massa’s die er naar streefden proletarische staten te vestigen.

Dit was het algemene kader waarin het Russisch-Chinese geschil tot een uitbarsting kwam, voorafgegaan door de compromissen van de internationale conferenties van CP’s in 1957 en 1960. Sommige kwesties in dit geschil schijnen van voorbijgaande aard te zijn. De de facto relaties van de Volksrepubliek China met het imperialisme zijn van een andere aard dan die van de Sovjetunie. Het VS-imperialisme onderhoudt geen diplomatieke betrekkingen met China. Het houdt dit grote land buiten de Verenigde Naties en weigert China z’n rechtmatige zetel in de Veiligheidsraad toe te kennen. Het handhaaft een economische blokkade van China. Het financiert en steunt het Tsjang Kai-sjek marionettenregime in Taiwan, symbool voor het feit dat de Chinese burgeroorlog nog steeds niet geheel geëindigd is en dat het imperialisme voort blijft gaan zich ten nadele van de massa’s van Chinese arbeiders en boeren met de burgeroorlog te bemoeien. Het heeft China omsingeld met raket-, lucht- en marinebases met het openlijke doel van militaire agressie (nucleaire daarbij inbegrepen) tegen China. Deze situatie verschilt duidelijk van de betrekkingen tussen Washington en Moskou, die niet alleen op normale diplomatieke erkenning en uitwisseling gebaseerd zijn, maar zelfs op herhaaldelijke en gedeeltelijk succesvolle pogingen tot tijdelijke samenwerking op vele gebieden. [48]

In deze delicate situatie beging de Sovjetbureaucratie, geleid door z’n fundamenteel conservatieve motieven in internationale aangelegenheden, de onvergeeflijke vergissing (beter nog, misdaad, gezien vanuit de belangen van het wereldsocialisme) om aan deze blokkade deel te nemen en de Chinese revolutie te isoleren. Na 1960 sneed Moskou alle economische hulp aan de Chinezen af, op het moment dat China gebukt ging onder ernstige economische spanningen vanwege het mislukken van de tweede fase van de ‘grote sprong voorwaarts’. Het hield daarbij botweg de industriële ontwikkeling op verscheidene gebieden van essentieel belang tegen. Het weigerde China bijstand te verlenen bij de ontwikkeling van nucleaire wapens, waarmee het objectief steun verleende aan de nucleaire chantage van China door het imperialisme. De Russen gingen zelfs zover dat zij militaire hulp verleenden aan de Indiase bourgeoisie op een tijdstip waarop deze wapens zonder meer gebruikt konden worden tegen de Volksrepubliek China en zelfs tegen de Indiase massa’s.

Welke kritiek we ook uitoefenen op de sektarische houding en polemieken die de maoïstische leiding tegen de USSR en de Moskou-gezinde CP’s in het geweer heeft gebracht; en hoezeer we ook weigeren om een hele rij maatregelen en ontwikkelingen (waarnaast ook veel gezondere ontwikkelingen te constateren zijn) welke China te zien gaf in het verloop van de ‘grote proletarische culturele revolutie’ als geldig en in overeenstemming met socialistische beginselen te erkennen, toch lijkt het ons niet te ontkennen dat aan de Russisch Chinese scheuring de schadelijke houding van de Sovjetbureaucratie ten opzichte van de Chinese revolutie ten grondslag ligt, zoals we die boven geschetst hebben. [49] Daarom stellen wij dat Moskou de voornaamste verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen van de scheuring, dat wil zeggen de scheuring op staatsniveau welke afbreuk doet aan de antikapitalistische krachten op wereldschaal. (Dit moet niet verward worden met het publieke ideologische debat, dat op zichzelf een welkome afwijking is van de uniformiteit van Stalins tijd.) Niettemin noemen wij al die aspecten van de discussie rond de globale revolutionaire strategie van tijdelijke aard, welke voortvloeien uit de specifieke houding en het specifieke gedrag van de Sovjetbureaucratie en haar Chinese tegenspeler. Want ook al was dit alles niet gebeurd en ook al waren de Sovjet- en Chinese leiders vurige voorstanders van Sovjetdemocratie en het proletarisch internationalisme, [50] dan nog zou de nieuwe wereldsituatie die ontstond door de overwinning van de Chinese revolutie en de wedloop in nucleaire wapens, nieuwe problemen gesteld hebben aan een revolutionaire strategie.

Maoïstische en pro-maoïstische krachten hebben getracht te ontkennen dat de nucleaire bewapeningswedloop een nieuw element in de discussie rond oorlog, vrede en revolutie heeft gebracht. [51] Deze poging is niet erg serieus en nogal onverantwoordelijk. Wij zijn natuurlijk geen experts op het gebied van kernfysica en biofysica. Maar wanneer geleerden ons waarschuwen dat een nucleaire wereldoorlog, waarbij een algemeen gebruik gemaakt wordt van de kernwapens die op het ogenblik liggen opgeslagen, tot een volledige vernietiging van de menselijke beschaving zou kunnen leiden en zelfs tot een planeet waarop geen leven meer voorkomt, dan moeten we deze waarschuwingen zeer ernstig nemen en op hun wetenschappelijke waarde beoordelen — en niet vanuit het gezichtspunt of zij het revolutionaire enthousiasme in bepaalde kringen zullen ‘stimuleren’ of wel ‘ontmoedigen’.

Het wetenschappelijk socialisme kan zich niet baseren op mythen, illusies en een blind geloof in de menselijke bestemming. Het moet uitgaan van een objectieve en kritische waardering van de werkelijkheid en haar ontwikkeling. En er schijnt geen twijfel mogelijk, dat de nucleaire voorraden zo’n verschrikkelijke graad van destructief vermogen hebben bereikt dat zelfs wanneer de mensheid er in zou slagen een kernoorlog te overleven, het overlevingsprobleem onder geheel andere omstandigheden gesteld zou worden dan de huidige, om nog maar te zwijgen over de vooruitzichten op het socialisme. Een klassiek revolutionaire leidraad voor actie was de regel: Ga in het leger, leer met wapens om te gaan en keer ze tegen de eigen heersende klasse. Maar kernwapens kunnen natuurlijk niet in een burgeroorlog gebruikt worden, omdat zij doden zonder onderscheid van arbeider of kapitalist. Dit voorbeeld alleen al is voldoende om aan te tonen dat de kernwapenwedloop inderdaad iets in de wereld veranderd heeft. Ja, wanneer men de waarschuwingen van de geleerden ernstig neemt, is men tot de conclusie genoopt dat het voorkomen van een kernoorlog een van de belangrijkste doelen van de revolutionaire wereldbeweging moet worden.

Maar door het probleem op deze wijze te stellen hoeft men nog niet in te stemmen met de strategie van ‘vreedzame coëxistentie’, welke de beleidslijn is geweest van de CP van de USSR en de meeste partijen die zich de laatste tijd op haar oriënteren. De vraag blijft wat de effectiefste weg is om een nucleaire wereldoorlog te voorkomen. Deze vraag komt tenslotte hierop neer: of het imperialisme zich al of niet zal verzoenen met het bestaan en de militair-economische versterking van het ‘socialistische kamp’ (met inbegrip van China), mits deze landen op geen enkele wijze de internationale uitbreiding van de revolutie ‘steunen’. Wij hebben reeds de antwoorden van de Eisenhower- en de Kennedy-regering in de Spoetnikperiode in herinnering geroepen, welke duidelijk alleen al in de groeiende economische en militaire kracht van het ‘socialistische’ kamp een dodelijke bedreiging meenden te zien voor het voortbestaan van het wereldkapitalisme. Dit is de fundamentele reden waarom ontwapening, met inbegrip van nucleaire ontwapening, in een toestand van voortdurend wereldkapitalisme en voortdurende klassenstrijd op wereldschaal een illusie is en blijft. [52] Zelfs al zou de revolutie zich internationaal in het geheel niet meer uitbreiden, dan nog zou er geen ‘vreedzame coëxistentie’ van enige betekenis zijn, maar slechts een gespannen wapenstilstand met een continue wedijver om betere stellingen in te nemen voor de onvermijdelijke ontknoping in de toekomst.

Maar de internationale revolutie kan niet zomaar verdwijnen, omdat zij niet wordt ‘uitgelokt’, ‘aangezet’ of ‘ontstoken’ door ‘buitenlandse agressie’, maar voortkomt uit de diepste innerlijke sociale conflicten en tegenstrijdigheden van de kapitalistische maatschappij, in de koloniale en halfkoloniale landen en in de imperialistische landen zelf. [53]

Hopen dat ‘gewelddadige revolutie’ van deze aarde verdwijnt is hopen dat de grote meerderheid van de mensheid zich verzoent met ondraaglijke en onmenselijke sociale, economische, politieke en culturele omstandigheden. Zulke hoop is illusoir, irrationeel en bovendien niet erg ethisch.

Erkent men dit eenmaal als een van de fundamentele waarheden van onze tijd, dan luidt de volgende vraag als volgt: zal het imperialisme zich verzoenen met een geleidelijke uitbreiding van de wereldrevolutie en een geleidelijk kleiner worden van z’n eigen sociaal-economische domein of zal het proberen dit proces tegen te gaan met geweld, gewapende interventies en contrarevolutionaire agressie? Het zou natuurlijk prettig zijn als het imperialisme passief bleef in het aangezicht van de wereldrevolutie. Men zou zelfs de hoop kunnen koesteren dat bepaalde zwakkere en gedemoraliseerde delen van de wereldbourgeoisie tenslotte zo’n passieve houding zouden gaan aannemen. Maar het is wederom een geweldige illusie te geloven dat de krachtigste, agressiefste en vitaalste delen van het wereldkapitalisme, de leidende kringen van het VS-imperialisme, zouden berusten, op het toppunt van hun economische en militaire macht nog wel. De ervaring heeft gedurende de laatste zeven jaar duidelijk uitgewezen dat het imperialisme besloten heeft met alle ter beschikking staande middelen, vooral gewapende interventie, zich tegen iedere dreiging van een nieuwe succesvolle revolutie te weer te stellen.

Er is nog een vraag die beantwoord moet worden: welke houding van de Sovjetunie zou op de lange duur het beste bijdragen tot het vermijden van een kernoorlog: een geleidelijke terugtocht voor de imperialistische agressie en chantage of een vastbesloten interventie ten gunste van de verschillende door het imperialisme aangevallen revolutionaire volken en bewegingen? Wanneer het verleden als richtsnoer kan dienen, ligt het antwoord voor de hand. Terugtrekking of aarzelen in het aangezicht van agressie ‘kalmeert’ de agressor niet. Het maakt hem alleen maar stoutmoediger en bewerkstelligt dat hij z’n agressie uitbreidt, wat tenslotte een krachtmeting in de hand werkt op een punt dat zozeer de vitale belangen van beide strijdende partijen raakt, dat een wereldoorlog veel moeilijker te vermijden zal zijn dan wanneer de krachtmeting op marginale punten had plaats gevonden, in het begin van de agressie.

Maar juist de ‘nucleaire patstelling’ verleent dit argument een nog veel groter gewicht dan het vroeger al had. Nucleaire wereldoorlog betekent nucleaire zelfmoord, zowel voor de Amerikaanse bourgeoisie als voor de rest van de mensheid. Nu deze klasse in de huidige omstandigheden op het toppunt van zijn macht staat, zou het een belachelijke veronderstelling zijn, dat zij bereid is om zelfmoord te plegen ‘om Vietnam van het communisme te redden.’ De agressie wordt alleen voortgezet zolang als het risico relatief klein is in vergelijking met de mogelijke verliezen. Hoe groter het risico wordt, des te kleiner wordt het escalatiegevaar. Daaruit volgt dat, hoe krachtiger de ‘contra-escalatie’ van het ‘socialistische kamp’ is, des te kleiner het gevaar zal zijn van nieuwe agressies en nieuwe ‘escalaties’.

Dit is geen pleidooi voor een of ander onverantwoordelijk optreden van de Sovjetunie. Als er een democratisch en gemeenschappelijk commando van alle antikapitalistische krachten op wereldschaal was en als dit tot een efficiënte coördinatie van zijn acties zou komen, dan zou zo’n contra-escalatie natuurlijk heel veel verschillende vormen aan kunnen nemen, van de voorstellen van Guevara om ‘twee, drie, vele Vietnams’ te scheppen tot voorzichtige militaire bewegingen welke de imperialisten dwingen hun reserves naar verscheidene punten op de aardbol te sturen. De logica van zo’n contra-escalatie is natuurlijk duidelijk: in plaats van de vijand toe te staan zijn enorme krachten op ieder klein land te concentreren en op iedere revolutie afzonderlijk, waardoor hij in staat is deze revoluties achtereenvolgens te verpletteren of tot compromissen te dwingen, wordt hij gedwongen zijn krachten te versnipperen en te verspreiden over een steeds groter aantal landen en continenten, om een groot aantal opstanden, revoluties en militaire bewegingen tegelijkertijd te bestrijden. Deze logica ligt zo voor de hand en zo eenvoudig is de waarheid ervan in politiek en militair opzicht, dat men niet geloven kan dat de Sovjet-leiders in hun ‘totale toewijding aan de zaak van de vrede’ zo blind zijn voor deze regels. Tenslotte wordt de vrede meer en meer bedreigd door hun voortdurende terugtocht in het aangezicht van agressie. De enig mogelijke conclusie is wederom, dat hun pathetische trouw aan de mythe van ‘vreedzame coëxistentie’ in het aangezicht van een schreeuwende imperialistische agressie, alleen verklaard kan worden vanuit hun bijzonder sociaal belang, door hun fundamenteel conservatisme, dat niet alleen botst met de belangen van de wereldrevolutie, maar ook met die van de Sovjet-volken en de Sovjetunie zelf.

De voorbeelden van Cuba en Vietnam

De voorbeelden van Cuba en Vietnam onderstrepen het belang van deze analyse. In de Westerse pers wordt de Caraïbische crisis van 1962 vaak voorgesteld als Kennedy’s ‘meesterzet’. Kennedy “was tegen Chroetsjovs uitdaging opgewassen”. [54] Het ligt verre van ons alle tactische bewegingen van de Sovjet-regering bij die gelegenheid goed te keuren, in het bijzonder de wat aanmatigende wijze waarop met de soevereiniteit van het revolutionaire Cuba werd omgesprongen. Maar men moet niet vergeten dat na het mislukken van de invasie in de ‘Varkensbaai’ de druk op de Kennedy-regering om Cuba opnieuw aan te vallen steeds toenam. Ja, voor de verscheping van Sovjetraketten naar Cuba gingen er talrijke geruchten over een nieuwe op handen zijnde invasie op Cuba. [55] De balans van Chroetsjovs wat vreemde verzending en terugtrekking van kernwapens van en naar Cuba is, dat er tenslotte toch niet zo’n invasie heeft plaats gevonden. Het Sovjet-optreden beschermde de Cubaanse revolutie voor het soort contrarevolutionaire agressie dat drie jaar later de revolutie in de Dominicaanse Republiek neersloeg.

Sinds de overwinning en de consolidatie van de Cubaanse revolutie heeft Washington voortdurend blijk gegeven van zijn vastbeslotenheid om met alle middelen iedere nieuwe uitbreiding van de revolutie te voorkomen. Dit deed het door middel van verscheidene militaire coups, in Kongo, Brazilië en Indonesië, om alleen de meest belangrijke te noemen. Met openlijke militaire interventie gebeurde het in de Dominicaanse Republiek, Vietnam en Thailand. Maar het was geen roekeloos optreden. Iedere stap werd nauwkeurig onderzocht. Eerst een toename van het aantal militaire adviseurs in Zuid-Vietnam, toen een uitgebreide invasie in Zuid-Vietnam tezamen met het oprichten van grote militaire bases. Toen een snelle, doch beperkte luchtaanval tegen de Democratische Republiek van Noord-Vietnam, zogenaamd als vergelding voor een aanval op een Amerikaans schip in de baai van Tonkin. Pas toen elk van deze opeenvolgende stappen door de Sovjetunie slechts met verbale protesten en een beperkte toename van de materiële hulp aan Hanoi beantwoord werden, ging Washington over tot een algemeen en ononderbroken bombardement op Noord-vietnamees grondgebied, waarbij aanvankelijk nog ‘bomvrije zones’ in en rond Hanoi en Haiphong gehandhaafd werden, maar later ook deze niet meer. Kan er enige twijfel aan bestaan dat, wanneer deze agressie succesvol is en beantwoord wordt met een verder terugtrekken door de Sovjet-leiding, er een dodelijk gevaar dreigt voor alle arbeidersstaten die binnen onmiddellijke schootsafstand van het imperialisme liggen, zoals China, Noord-Korea, Cuba en in zekere zin ook de DDR? En kan er enige twijfel aan bestaan, dat de Sovjet-leiding op een bepaald punt in deze opeenvolging van agressie wel gedwongen zal worden om uit redenen van militaire zelfverdediging tussenbeide te komen, en dat het gevaar van een nucleaire wereldoorlog dan veel groter zal zijn dan vandaag, gegeven het feit dat zowel de agressie als de Sovjetvergelding veel dichter rond ‘doelen’ in de buurt van de zenuwcentra van de USSR zal plaatsgrijpen?

Men zou kunnen betogen dat de strategie van ‘contra-escalatie’ om de imperialistische agressie te compenseren een zeker risico in zich draagt en een gevaarlijk groot vertrouwen stelt in het rationele gedrag van de leiders van het Amerikaanse imperialisme. Wij ontkennen de geldigheid van deze tegenwerping niet. Waar wij alleen de nadruk op leggen is het feit dat de mythe van ‘vreedzame coëxistentie’ in het aangezicht van een groeiende imperialistische agressie een veel groter risico met zich meebrengt en uitgaat van de goedgelovige veronderstelling dat de agressor ‘tevreden gesteld’ kan worden met enkele marginale overwinningen — een veronderstelling die geen ogenblik stand houdt tegenover elke historische ervaring.

Juist omdat nucleaire wereldoorlog nucleaire zelfmoord betekent, is het een logische veronderstelling dat het imperialisme de verspreiding van de wereldrevolutie niet met zo’n oorlog zal beantwoorden, maar met beperkte lokale oorlogen. Hoe meer succes het daarmee heeft, des te meer zal het deze oorlogen uitbreiden. Hoe meer nederlagen het lijdt, des te meer wordt het van een herhaling afgeschrikt. Pas wanneer de internationale situatie zozeer veranderd is dat de leidende kringen van het Amerikaanse imperialisme wanhopig en zeker van een nederlaag zijn geworden, zoals Hitler in 1944, kan er een werkelijke dreiging bestaan dat zij liever zelfmoord riskeren via een kernoorlog dan een nederlaag te moeten aanvaarden.

Wij onderschatten deze dreiging niet — zoals dat wel gebeurt door velen van hen die de mystificatie van een ‘vreedzame coëxistentie’ rechtvaardigen met het argument dat de kernoorlog voorkomen dient te worden. Wij geloven dat zolang als het kapitalisme bestaat, ook deze dreiging er zal zijn en zelfs zal toenemen, omdat zij niet van de kracht maar van de zwakheid van de resterende imperialistische vesting afhangt. Maar zo’n analyse leidt tot een herwaardering van het beslissend historisch belang van de revolutie binnen de imperialistische landen — niet alleen om de economische problemen op te lossen die zegevierende revoluties in relatief onontwikkelde landen zo moeilijk aankunnen, maar ook om het menselijk voortbestaan te verzekeren. Want deze overleving hangt in laatste instantie af van de mogelijkheid om de VS-monopolisten nucleair te ontwapenen en deze ontwapening kan niet van buitenaf tot stand worden gebracht, dat wil zeggen door een macht buiten de VS. Dit is de taak van de progressieve en socialistische krachten binnen de VS zelf.

Het lijkt wel alsof we ver van ons uitgangspunt zijn afgedwaald: de verhouding tussen wereldrevolutie en de betrekkingen tussen staten. En toch zijn we in zekere zin weer bij dit vertrekpunt beland. Het alternatief voor de illusies van ‘socialisme in één land’ en ‘vreedzame coëxistentie’ is niet ‘revolutionaire oorlog’ door Moskou, ‘preventieve kernoorlog’ of het onverantwoordelijk avontuur van ‘simultane revolutie overal’. Het alternatief is een omvattende en gecoördineerde strategie van wereldrevolutie, welke gebaseerd is op steun aan revolutionaire opstanden in een opeenvolgend en groeiend aantal landen, in afhankelijkheid van de rijpheid van gunstige omstandigheden voor deze opstanden binnen de respectievelijke landen. Het is kortom een op dialectische wijze verenigde klassenstrijd op wereldschaal. En op de lange duur zal de klassenstrijd en de socialistische revolutie in de imperialistische landen zelf de sleutelrol spelen in de uiteindelijke krachtmeting op de wereld.

Voor een geheel historisch tijdperk is het centrum van de wereldrevolutie naar de onderontwikkelde landen verplaatst. Maar in Japan, West-Europa en de VS wordt over het lot van de mensheid in laatste instantie beslist. En de strijd tussen de klassen binnen de VS zelf zal beslissen of er wel of niet een kernoorlog zal komen, dat wil zeggen, deze strijd zal de vraag van leven of dood van de mensheid in ons tijdperk beslissen.


Voetnoten

[1] ‘Het communisme is, zo zal de ervaring uitwijzen, alleen mogelijk als een daad van de leidende volkeren, “ineens” of gelijktijdig, omdat het de universele ontwikkeling van de productiekrachten en de daarmee verbonden wereldhandel veronderstelt’. Karl Marx en Friedrich Engels, Die deutsche Ideologie, Dietz Verlag, Berlin 1953, p. 32.

[2] Nog op 6 november 1920 verklaarde Lenin in een toespraak ter gelegenheid van de derde verjaardag van de Oktoberrevolutie: ‘Wij beseften op dat moment: onze overwinning zal alleen een blijvende zijn, wanneer onze zaak in de hele wereld zegeviert, of anders gezegd: alleen op grond van onze verwachting van een wereldrevolutie zijn we met ons werk begonnen’. Lenin, Sämtliche Werke, 2e uitg. Verlag für Literatur and Politik, Berlin 1930, Bd. XXV, p. 590.

[3] De Sovjetdelegatie naar het eerste congres van de Communistische Internationale bestond uit Lenin, Trotski, Zinovjev, Stalin, Boekharin en Tsjitsjerin als stemgerechtigde vertegenwoordigers, en Obolenski en Vorovski als vertegenwoordigers met adviserende stem. Het is veelzeggend dat de volkscommissaris voor buitenlandse zaken deel uitmaakte van de delegatie.

[4] In een toespraak over de buitenlandse politiek op een gewone zitting van het centrale comité van het Al-Russische Sovjet-Congres en de Moskouse Sovjet, verklaarde Lenin op 14 mei 1918: ‘Wij vechten niet voor machtsprivileges ... wij verdedigen geen nationale belangen, wij verklaren dat de belangen van het socialisme, de belangen van het socialisme in de gehele wereld voor gaan boven de nationale belangen, de belangen van de staat’. Lenin, Oeuvres Complètes, vijfde druk, Editions Sociales, Paris 1961, tome 27, p. 396. In een toespraak op een vakverbondscongres op 27 juni 1918 memoreerde Lenin vol trots het feit dat de onlangs in Engeland benoemde ambassadeur Litvinov, zodra hij door de politie was vrijgelaten, de Schotse revolutionaire socialist MacLean als Sovjetconsul had benoemd en dat de Schotse arbeiders daar enthousiast op gereageerd hadden. Lenin, Oeuvres Complètes, tome 27, p. 515.

[5] Dit werd op bekende wijze uitgedrukt in het argument van ‘links’ en zelfs door enkele bolsjewistische tegenstanders van de ondertekening van het vredesverdrag, dat de Sovjet-regering zich te schande zou maken door Polen, Letland, Litouwen, enz. aan Duitsland ‘uit te leveren’.

[6] ‘Ik moet spreken over de positie van kameraad Trotski. In zijn optreden moet men twee aspecten onderscheiden: toen hij in Brest-Litovsk met de onderhandelingen begon en ze perfect uitbuitte voor agitatorische doeleinden, waren wij het allemaal met kameraad Trotski eens’. Lenin, Oeuvres Complètes, tome 27, p. 110. ‘Toen het tenslotte tot de Brest-Litovsk verdragen kwam, heeft kameraad Trotski openbaringen gedaan voor het oog van de gehele wereld. En is het met dankzij deze houding dat onze politiek, in een vijandelijk land dat een verschrikkelijke imperialistische oorlog voortzette met andere regeringen, alles behalve de verontwaardiging van de volksmassa’s heeft opgewekt, maar integendeel hun steun heeft gekregen?’ Ibid., p. 511.

[7] Ibid., p. 67, 68. Zie ook de volgende verklaring van Lenin: ‘De bourgeoisie is internationaler gericht dan kleine eigenaren. Dat is wat we bemerkten op het ogenblik van de Brest-Litovsk vrede, toen de Sovjet-macht de werelddictatuur van het proletariaat en de wereldrevolutie stelde boven alle nationale opofferingen, hoe wreed ze ook waren’. Ibid., tome 29, p. 145.

[8] Erich Ludendorff, Meine Kriegserinnerungen 1914-1918, Ernst Siegfried Mittler and Sohn, Berlin 1919, pp. 519, 517, 407, enz.

[9] Op de vooravond van de Duitse novemberrevolutie van 1918 verbrak de keizerlijke regering de diplomatieke betrekkingen met Sovjet-Rusland, waarbij het als voorwendsel gebruikte, dat een ongeval op een Berlijns station onthuld had, dat diplomatieke koffers, welke naar de Sovjet-ambassade gestuurd werden, grote hoeveelheden communistische propaganda bevatten in de Duitse taal.

[10] Zie de oproep aan de arbeiders van alle landen op het tweede wereldcongres van de Communistische Internationale. Der zweite Congress der Communistischen Internationale: Protokoll der Verhandlungen, Verlag der Communistischen Internationale, Hamburg 1921, pp. 46-56,

[11] Zie Lenins rapport over het partijprogramma uitgebracht op het achtste partijcongres (maart 1919). Lenin, Oeuvres Complètes, tome 29, pp. 169-170.

[12] Voor een gedetailleerde analyse van deze discussies, zie Isaac Deutscher, The Prophet Armed, Oxford University Press, London 1954, pp. 459-473.

[13] Typisch in dit opzicht waren de oproepen en de verklaringen van de eerste congressen van de Communistische Internationale, waarin het Rode Leger werd voorgesteld als ‘het leger van de internationale arbeidersklasse’ en waarin gesteld werd dat ‘het ogenblik nadert waarop het internationale rode leger gesticht zal worden’.

[14] Wij zeggen de ‘zogenaamde theorie’ omdat Lenin haar nooit met deze woorden geformuleerd heeft. De enige uitlatingen die de verdedigers van die theorie tegenwoordig aanvoeren (bv. E. Kardelj, Le Communisme et la Guerre, pp. 66-71) zijn verklaringen over de behoefte aan normale diplomatieke of commerciële betrekkingen tussen Sovjet-Rusland en de kapitalistische landen. Dat de Sovjet-staat en de Communistische Internationale gelijk hadden met hun strijd om te trachten de imperialistische blokkade tegen de arbeidersstaat te doorbreken, schijnt een waarheid als een koe. Om deze concrete strijd in een concreet historisch tijdsgewricht te veranderen in een ‘strategische richtlijn voor de revolutionaire wereldbeweging’ doet belachelijk aan.

[15] In de ‘Open Brief van het Centrale comité van de CPSU aan Alle Partijorganisaties en Alle Communisten van de Sovjetunie’, van 14 juli 1963, wordt verklaard dat het ‘leninistische beginsel van vreedzame coëxistentie uitgeroepen is tot de algemene lijn van de buitenlandse politiek van de Sovjetunie’.

[16] J. Stalin, Questions et Reponses, Librairie de l’Humanité, Paris 1925, pp. 17-18.

[17] Radeks politiek van ‘nationaal communisme’, zijn opportunistisch gescharrel met de aanhangers van een extreem chauvinisme zoals Schlageter, was een betekenisvolle afwijking van het echte internationalisme. Zie Ruth Fischer, Stalin and German Communism: A Study in the Origins of the State Party, Harvard University Press, Cambridge 1948; and Ypsilon (pseudoniem voor Johann Rindl en Julian Gumperz), Pattern for World Revolution, Ziff-Davis, New York 1947.

[18] Waar het hier om gaat is niet de vraag naar de legitimiteit van tactische bewegingen tussen vijanden, van het uitbuiten van interimperialistische conflicten, enz. Het gaat erom of tactische manoeuvres, compromissen, enz. geen grenzen kennen en of het overschrijden van deze grenzen de objectieve vruchten van deze compromissen niet in gevaar brengt. In dit verband is een vergelijking, tussen het Brest-Litovsk verdrag en de overeenkomst tussen Hitler en Stalin erg leerzaam. In het eerste geval werd er een maximaal propagandistisch gebruik gemaakt van de onderhandelingen om de internationale revolutie te bevorderen. In het tweede geval werd de Communistische beweging vernederd tot de verdediging van het Hitler-Stalin pact en de Duitse Communisten schreven dat het ‘Duitse imperialisme’ (Hitler) niet meer als de voornaamste vijand beschouwd moest worden. Die Welt, 18 oktober 1939. 

[19] Sommige mensen verklaren de overleving van de USSR in de Tweede Wereldoorlog als een gevolg van deze tactiek. Deze redenering is natuurlijk onjuist. Als de imperialisten zich niet verenigden tegen de Sovjetunie, maar de strijd tegen elkaar voortzetten, waarbij de ene partij zich verbond met de USSR, dan is dat omdat de intra-imperialistische tegenstellingen sterker waren onder do omstandigheden van dat ogenblik dan de gemeenschappelijke vijandschap ten opzichte van de USSR. Dit was in hoge mate onafhankelijk van de propaganda of de buitenlandse politiek van de USSR. Lenin refereerde aan hetzelfde punt na 1918 toen hij zei dat de imperialisten ondanks al hun haat tegen het bolsjewisme niet in staat bleken er zich tegen te verenigen. En dit op een tijdstip toen de bolsjewisten doorgingen met de verspreiding van revolutionaire propaganda!

[20] De foute politiek van de Comintern speelde zeker een sleutelrol in de nederlaag van de Chinese revolutie in 1927, in Hitlers machtsovername in 1933 en in de nederlaag van de Spaanse revolutie van 1936-37.

[21] Sommige mensen die bezeten zijn door het idee dat ‘alle kapitalisten samenzweren tegen de USSR’ gaan zelfs zover dat ze zeggen dat Stalin gelijk had Hitler aan de macht te laten komen, omdat de Angelsaksische imperialisten zich daardoor in de Tweede Wereldoorlog met de USSR verbonden! Hoe absurd deze redenering is hoeft niet verder te worden aangetoond, in het bijzonder wanneer men weet dat Hitlers agressie tegen de USSR de Sovjetunie in 1941 aan de rand van een militaire nederlaag bracht.

[22] Op 1 maart 1935 vertelde Stalin aan de president van de Sripps-Howard kranten dat het een ‘tragi-komisch misverstand’ was om de Sovjetunie te verdenken van ‘plannen en bedoelingen om een wereldrevolutie te starten’. The Stalin-Howard Interview, International Publishers, New York 1936.

[23] Zie Leo Trotski, The Revolution Betrayed, Merit Publishers (nu Pathfinder Press, Inc., New York 1965); en In Defense of Marxism, (idem). Zie ook de stellingen van het vijfde wereldcongres van de Vierde Internationale: ‘Montée et déclin du stalinisme’, ‘Déclin et chute du stalinisme’, Quatrième International, december 1957, pp. 59 en 82.

[24] Het bestaan van de Sovjetunie heeft de overwinning van de Joegoslavische, Chinese, Vietnamese en Cubaanse revoluties objectief vergemakkelijkt, ook al poogde de subjectieve politiek van Stalin, Chroetsjov en hun aanhangers de overwinningen van deze revoluties te voorkomen.

[25] De ervaring heeft de gegrondheid van deze vrees volledig bewezen: de overwinning van de Joegoslavische, de Chinese en de Cubaanse revoluties hebben diepe scheuringen, zo niet de facto afscheidingen veroorzaakt in de communistische wereldbeweging, waarop de Sovjet-bureaucratie nu een veel beperktere greep heeft dan voor of gedurende de Tweede Wereldoorlog.

[26] Extreme voorbeelden van zo’n meedogenloze onderschikking zijn: de oppositie van de Indiase CP tegen de grote opstand van het Indiase volk in juli 1942; de oppositie van de Franse CP tegen de Algerijnse nationale beweging in het voorjaar en de zomer van 1945 (waarbij men zelfs zover ging dat de imperialistische onderdrukking van de opstand werd goedgekeurd, omdat het om een fascistische opstand zou gaan); de pogingen van de Franse CP-ministers om hun kameraad Ho Chi Minh te dwingen binnen het Franse koloniale imperium te blijven, omgedoopt tot ‘Franse unie’, en het feit dat deze ministers in de imperialistische regering bleven zitten zelfs nadat de koloniale heroveringsoorlog tegen de Vietnamese revolutie begonnen was in het begin van 1946!

[27] Walter Duranty telegrafeerde vanuit Moskou dat de eerste reactie op het uitbreken van de revolutie in Spanje in 1931 een ‘melancholisch hoofdartikel in de Pravda ... was ... in de eerste plaats omdat de USSR buitenmate en misschien ten onrechte nerveus is met betrekking tot het oorlogsgevaar en gealarmeerd is bij iedere poging om de Europese status quo te verstoren ... Daar komt bij dat de politiek van het Kremlin tegenwoordig meer gebaseerd is op het succes van de socialistische opbouw in Rusland dan op wereldrevolutie’. New York Times, 18 april 1931. Reeds in 1931 !

[28] De beste analyses van de Spaanse revolutie zijn die van Felix Morrow, Revolution and Counterrevolution in Spain, (Londen, New Park Publications) en Pierre Broué et Tamine, La guerre civile d Espagne, (Paris, Editions de Minuit).

[29] Het geregelde leger trachtte de arbeiders het centrale telefoonkantoor afhandig te maken, dat de milities in 1936 bezet hadden met grote verliezen in de strijd tegen de fascistische verdedigers van het gebouw.

[30] Het vonnis van het ‘Centrale Spionage Tribunaal’ van de Spaanse republiek tegen het uitvoerend comité van de POUM, gedateerd 29 oktober 1938, heeft de doelstelling van dat comité geenszins veroordeeld doch slechts een ‘tijdelijke’ opschorting geëist van de strijd voor hun specifieke doelen, te weten, de socialisatie van de economie en de vestiging van de dictatuur van het proletariaat, terwijl zij deelnamen aan de algemene volksstrijd tegen de fascistische militaire opstand (een deelname die het Tribunaal nergens ontkent of denigreert).

[31] William L. Shirer, Aufstieg and Fall des Dritten Reiches, Knaur, München 1963, Band I, p. 324. De Duitse generaals bevestigden dit gedurende de Neurenberg-processen. Vele andere bronnen zijn te citeren, die hetzelfde rapporteren, o.a. Walter Goerlitz, Der deutsche Generalstab, Frankfurt, Verlag der Frankfurter Hefte, p. 440.

[32] Zie Winston Churchill, The Gathering Storm, Penguin Books, 1966, pp. 601-606.

[33] Tijdens zijn getuigenis voor de Riom-rechtszaak, die tegen hem gevoerd werd door het Petain-regime, herinnerde Blum zich met trots dat de werkgevers-organisaties hem kwamen smeken om eerste minister te worden ‘omdat de arbeiders vertrouwen in hem hadden’ en omdat hij de bemiddelaar tussen de arbeiders en de werkgevers kon worden ‘zodat er een eind zou komen aan deze verschrikkelijke beweging (de fabrieksbezettingen — E.M.)’. Hier volgen enkele karakteristieke uitlatingen van Blum: ‘Reeds vrijdagochtend werd er druk op mij uitgeoefend door M. Lambert-Ribot, die jarenlang een collega van mij geweest was in de staatsraad voordat hij, zoals vele vertegenwoordigers van hoge publieke lichamen en de universiteiten, in dienst trad bij de werkgeversorganisaties. M. Lambert-Ribot, die altijd een vriend van mij is geweest, benaderde mij via twee vrienden die als afzonderlijke tussenpersonen optraden en die een beroep op mij deden om te proberen een contact tot stand te brengen tussen de toporganisaties van de werkgevers, zoals het Comité des Forges, aan de ene kant en de Conféderation Generale du Travail aan de andere kant’. Leon Blum, L’histoire jugera, Editions Diderot, Paris 1945, pp. 277-78. ‘De werkgevers vroegen hem niet alleen, maar smeekten hem zelfs om geen geweld te gebruiken. Ze zeiden “dat dit in de huidige omstandigheden alleen maar kon leiden tot een bloedig conflict”.’ Ibid., p. 279. ‘Maar ik moet u vertellen dat ik op dat tijdstip door de bourgeoisie en in het bijzonder door het bedrijfsleven als een reddende engel werd beschouwd, men wachtte op mij en verwachtte mij als een redder.’ Ibid., p. 28.

[34] Walter Goerlitz vertelt dat zelfs piloten van het ‘Condor Legioen’, dat Hitler naar Spanje had gestuurd, naar de kant van de Spaanse arbeiders overliepen. Der deutsche Generalstab, p. 442. H.B. Gisevius merkt op dat de oppositie onder het volk in de jaren 1936-37 krachtig bleef, hoewel dit de ‘rustigste’ jaren van het Nazi-regime waren. Bis zum bittern Ende, Claassen and Wurth, Darmstadt 1947, p. 266. Een sterke ondergrondse CP-organisatie, die verscheidene duizenden actieve leden telde, was weer opgebouwd in de jaren 1934-36 en werd pas in het begin van 1937 door de Gestapo opgerold, welke daarbij gebruik maakte van de ‘spionnenangst’ welke verspreid was door de Moskou-processen en Stalins zuiveringen in de USSR.

[35] Vladimir Dedijer, Tito parle, Gallimard, Paris 1953, p. 231. De beslissende historische stappen op weg naar de Joegoslavische revolutie, bestaande uit de besluiten van de tweede zitting van de Anti-fascistische Volksbevrijdingsraad van Jajce in de herfst van 1943, werden door de Moskou-leiding beschouwd als ‘een dolksteek in de rug van de Sovjetunie’ en zij ging voort met haar pogingen een compromis te bewerkstelligen tussen de communistisch geleide verzetsbeweging en de koninklijke Joegoslavische regering in ballingschap. Mosa Pijade, La fable de 1’aide soviétique à l’insurrection nationale yougoslave, Le Livre Yougoslave, Paris 1950, pp. 69 ex.

[36] Zelfs vandaag nog kan men op de muren van kleine steden en dorpen vele overblijfselen zien van deze intensieve propaganda-campagne, die in die tijd in Joegoslavië gevoerd werd.

[37] Stalin was ervan overtuigd dat zijn bondgenootschap met Engeland en de VS verschrikkelijk op de proef gesteld zou worden door een succesvolle revolutie in Joegoslavië. Pas toen hij tot zijn verrassing bemerkte dat de Westerse imperialisten niet erg geschokt waren door Tito’s successen, kwam er een gedeeltelijke verandering in zijn houding. Mosa Pijade, op. cit., p. 69.

[38] Zie Charles de Gaulle, Memoires de Guerre, Vol. 3, Le Salut, Plon, Paris 1959: ‘Hun (de massa’s) afkeer van de oude structuren werd verergerd door armoede, geconcentreerd door de Résistance en ten top gedreven door de bevrijding. Er lag hier dus een buitengewone kans voor de “partij”. Door welbewust de opstand tegen de vijand te vermengen met de klassenstrijd en door zich te pousseren als de kampioen van beide soorten opstand, had de “partij” alle gelegenheid om de leiding van het land in handen te krijgen door sociaal bedrog, ook al zou dat met lukken via het Conseil de la Résistance, de comités en de milities’, pp. 112-13. ‘Rekening houdend met wat sindsdien gebeurd is en de behoeften van vandaag, acht ik de terugkeer van Maurice Thorez als leider van de CP op het ogenblik eerder voordelig dan nadelig. Dit zal het geval zijn zolang als ik aan het hoofd van de staat en de natie sta. Zeker, dag na dag zullen de communisten ons met bedrog en scheldpartijen overladen. Maar zij zullen geen enkele poging doen tot een opstandige beweging. Beter nog, zolang als ik de regering in handen heb, zal er niet één staking zijn ... Wat Thorez betreft, hij diende bij verscheidene gelegenheden het algemeen belang, terwijl hij zich inspande de belangen van het communisme te bevorderen. Onmiddellijk na zijn terugkeer naar Frankrijk hielp hij de laatste resten van de ‘patriottische milities’ opruimen, die sommige van zijn mensen in een nieuwe illegaliteit trachtten te handhaven. Zover als de grimmige en strenge onbuigzaamheid van zijn partij dat toestond, verzette hij zich tegen de afpersers-praktijken van de Comités de Libération en de gewelddaden die enkele te opgewonden groepen wilden ondernemen. Aan vele arbeiders, in het bijzonder mijnarbeiders, die naar zijn toespraken luisterden, gaf hij de opdracht hun uiterste best te doen om zoveel mogelijk te produceren, hoeveel inspanning dat ook zou kosten. Was dit politieke tactiek? Ik heb er geen behoefte aan deze kwestie te ontwarren, want waar het op aankomt is dat Frankrijk ermee gediend werd’, pp. 118-119.

[39] Harry S. Truman, Years of Trial and Hope, Doubleday and Co., New York 1956, Vol. II, pp. 240-243. In het hele hoofdstuk over de oprichting van het Atlantisch Verdrag wordt Joegoslavië niet eens genoemd; en evenmin de angst voor revolutie in Frankrijk en Italië.

[40] Dit was volledig duidelijk gedurende het Kennedy-tijdperk, toen de vrees van de burgerlijke openbare opinie in de VS niet zozeer gericht was op de ‘verspreiding van het communisme in de wereld’, als wel op de ‘spoetnik’, de ‘raketachterstand’, de Russische vooruitgang op het gebied van ruimtetechnologie, wetenschappelijk onderwijs, enz.

[41] Er is een duidelijke parallel tussen het sociaal-democratisch reformisme binnen een kapitalistisch land en het reformisme van Stalin of Chroetsjov binnen het kader van het wereldkapitalisme. In beide gevallen worden we geconfronteerd met de verstarde dialectiek van gedeeltelijke veroveringen, waarvan de verdediging een doel in zichzelf wordt en voorrang heeft ten opzichte van het einddoel. Dit drukt de bijzondere belangen van een bureaucratische laag uit die op deze veroveringen parasiteert, maar dit alleen kan volhouden zolang als deze veroveringen partieel blijven.

[42] Dit is de koers van het CPSU-programma dat op het 22ste partijcongres werd aangenomen.

[43] Men zou kunnen vragen waarom het VS-imperialisme niet onmiddellijk een aanval tegen de Sovjetunie ontketende in de zomer en de herfst van 1946, toen het een overweldigende militaire en economische superioriteit genoot en het monopolie bezat van kernwapens. Drie subjectieve redenen van socio-politieke aard maakten deze koers niet voor realisering vatbaar. In de eerste plaats waren de West-Europese volken niet gereed om deze wending te accepteren, hetgeen zeer waarschijnlijk tot succesvolle antikapitalistische revoluties in deze landen geleid zou hebben. In de tweede plaats was de Amerikaanse publieke opinie er niet voor gereed en het zou een ernstige interne crisis veroorzaakt hebben, veel ernstiger dan de Vietnam-crisis van het ogenblik. Zie The Forrestal Diaries, The Viking Press, New York 1951, pp. 100-129. In de derde plaats, wat het voornaamste was in de ogen van de militaire leiders, waren de Amerikaanse soldaten niet bereid om de oorlog voort te zetten en zeker niet tegen een vroegere bondgenoot. Zij wilden onmiddellijk naar huis en kwamen zelfs in opstand tegen de naoorlogse bezetting van Europa en het Verre Oosten. Zie Harry S. Truman, op.cit., pp. 506-510; Mary-Alice Waters, GIs and the Fight Against War, Merit Publishers (nu Pathfinder Press, Inc.), New York 1967.

[44] Een UPI-bericht uit Washington van 22 oktober 1951 maakt voor het eerst melding van het feit dat ‘Amerikaanse kernspecialisten’ de Sovjet-kern proeven zien als factoren die de krachtsverhouding ingrijpend zouden kunnen veranderen. Malenkov kondigde op 8 augustus 1953 aan dat de Sovjetunie een H-bom gefabriceerd had.

[45] Een bericht van Agence-France Press van 9 oktober 1953 bevatte een verklaring van president Eisenhower van dezelfde datum, dat de USSR in staat was een kernaanval uit te voeren op de VS.

[46] Malek Bennabi, een Egyptische ideoloog, publiceerde in 1956 een boek dat een samenvatting geeft van deze verlangens en illusies: L’Afro-Aziatisme, Imprimerie Misr, Cairo. Vele echo’s ervan kan men aantreffen in de officiële Sovjet- en communistische literatuur van die tijd.

[47] In de periode 1960-66 bedroeg de gemiddelde ‘hulp’ van imperialistische landen aan onderontwikkelde landen 9 miljard dollar; gedurende diezelfde periode was de gemiddelde jaarlijkse hulp van ‘socialistische’ landen minder dan 500 miljoen dollars. Dit zijn netto-cijfers, dat wil zeggen na aftrek van de terugbetalingen door onderontwikkelde landen.

[48] Deze stelling kreeg intussen een negatieve bevestiging: zodra het Amerikaanse imperialisme onder Nixon zijn houding tegenover de Chinese Volksrepubliek veranderde, en de diplomatieke en commerciële quarantaine tegen die staat ophief, zwenkte de Chinese bureaucratie tot een politiek van ‘vreedzame coëxistentie’, ook tegenover de VS over, die als twee druppels water op die van Chroetsjof-Brezjnev leek (november 1972).

[49] In The Unfinished Revolution herinnert Isaac Deutscher zich hoe Lenin in een van zijn laatste geschriften, wanneer hij de wrede onderdrukking die Stalin en zijn makkers in Georgië hadden ontketend aanklaagt, zijn vrees uitspreekt, dat deze ‘groot-Russische chauvinistische schoft en onderdrukker’ een onafzienbare schade zou berokkenen aan de communistische zaak door zijn arrogant gedrag ten opzichte van Aziatische volkeren. In aantekeningen van 31 december 1922 sprak Lenin de historische waarschuwing uit dat zulk gedrag de oprechtheid verdacht kon maken, waarmee de Russische communisten de internationale principes toepasten ten aanzien van de ontwakende volken van het Oosten. Oeuvres Complètes, tome 36, pp. 623-624.

[50] Met nadruk moot gezegd worden dat ook de Chinese leiders jarenlang met de mythe van ‘vreedzame coëxistentie’ geleurd hebben; dat zij de rampzalige rechtse koers steunden van de leiding van de CP van Indonesië, welke tot de catastrofale nederlaag van oktober 1965 leidde (Mao Tsetoeng zond een openbare brief aan Aidit ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van de CP-Indonesië, waarbij hij zijn voldoening uitsprak over de juiste’ koers van de partij! ); dat zij zelfs vandaag nog de Pakistaanse communisten opdragen om het zachtjes aan te doen met de revolutionaire strijd in Oost-Pakistan, omdat de reactionaire Pakistaanse militaire dictatuur de enige burgerlijke regering is in Azië, die erg vriendschappelijke betrekkingen met Peking onderhoudt.

[51] Débat sur la ligne générale du mouvement communiste internationale, Editions en Langues étrangères, Peking 1965, pp. 247-261. Men moet hier echter aan toevoegen dat het een lasterlijke beschuldiging is wanneer men zegt dat de Chinezen een oorlog tussen de VS en Rusland willen uitlokken, of dat zij een kernoorlog begeren.

[52] Bovendien moet men het enorme belang onder ogen zien van de wapenproductie in de ‘crisis-beperkende’ economische strategie van het ‘ontwikkelde’ monopolie-kapitalisme en de onmogelijkheid van dat kapitalisme om ‘vreedzame’ uitlaatkleppen te vinden van een dergelijke omvang, zonder de hele logica van de productie voor privé-winst in gevaar te brengen.

[53] In het geval van Vietnam kan gemakkelijk aangetoond worden dat de burgeroorlog in het Zuiden uitbrak als gevolg van Diems terreur tegen linkse en progressieve kringen onder de bevolking, na de akkoorden van Genève en jaren voordat het Noorden besloot te interveniëren om de guerrilla in het Zuiden te steunen. Zie Nguyen Kien, Le Sud- Vietnam depuis Dien-Bien-Phu, Maspero, Paris 1963; Hans Henle, Chinas Schatten über Südost-Asien, Hamburg 1964; een samenvatting van vele bronnen kan men vinden bij Jürgen Horlemann en Peter Gäng, Vietnam, Genesis eines Conflicts, Edition Suhrkamp, Frankfurt 1966.

[54] Bijvoorbeeld, The Economist, June 10, 1967.

[55] Enkele weken voor de Caraïbische crisis van oktober 1962, publiceerde The Economist een hoofdartikel in de editie van 6 oktober, getiteld: ‘Bezeten door Cuba’, dat met de volgende alinea begon: ‘Er zijn heel wat redenen om bezorgd te zijn over Cuba en het is misschien vreemd in dit verband de correspondentiekolommen van Time en de New York Herald Tribune aan de top van de ranglijst te plaatsen. Maar in feite is het meest verontrustende rond Cuba en de recente ontwikkelingen daar, de uitwerking die zij gehad hebben op het Amerikaanse geestelijke klimaat; deze twee kranten in het bijzonder (hoewel zij niet de enige zijn) geven een aardig beeld van het woedende ongeduld — en de tegenzin om Cuba in z’n context te zien — dat typerend is voor de huidige stemming in de VS. Het wijdverbreide verlangen dat president Kennedy ‘iets doen’ moet en zich van de gevolgen niets aan moet trekken heeft zo’n omvang aangenomen dat een buitenstaander nauwelijks nog z’n mening kan laten horen.’ De Russen legden altijd de nadruk op het feit dat zij voor het versturen van raketten naar Cuba betrouwbare informatie uit Washington hadden ontvangen dat er een nieuwe invasie op Cuba word voorbereid. Zie ‘Open Brief van het Centrale comité aan Alle Partijorganisaties en Alle Communisten van de Sovjetunie’, 14 juli 1963.

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique