Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Ernest Mandel

Rebel tussen Droom en Daad

Een voorpublicatie

Ernest Mandel - Internet-archief
Jan Willem Stutje

Afdrukken

Grenzeloos, april 2007

De Belgische econoom Ernest Mandel (1923-1995) was een ondogmatische marxistische denker en een radicale politicus. Internationaal oefende hij een grote invloed uit op ‘de generatie van‘68’. Zijn geschriften verschenen in meer dan veertig talen. Naast zijn politiektheoretische werk schreef hij onder meer een studie over de misdaadroman (Uitgelezen moorden). Hij genoot internationale erkenning als auteur en geleerde en werd gevreesd door regeringen en hun geheime diensten in Oost en West.

Jan Willem Stutje kreeg als eerste toegang tot Mandels archief. Hij heeft een schat aan informatie opgedolven en met vele hoofdrolspelers gesproken. Hij ontdekte bijzondere, soms onthutsende feiten. Zo biedt de biografie een opwindend kijkje in de werkplaats van Mandel, wiens ontmoetingen met filosofen als Sartre, Ernst Bloch en Lucien Goldmann, en met geleerden als Roman Rosdolsky en Perry Anderson op de voet worden gevolgd. In de binnenkort te verschijnen biografie zien we Mandel ook op de barricade, zoals in de lente van mei ’68, in Berlijn en Parijs met Dutschke en Krivine, symbolen van de protestbeweging. Hieronder een fragment.  

Al in de vroege jaren zestig was Mandel in Duitsland een veelgevraagd spreker, naar wiens adviezen geluisterd werd. De econoom Elmar Altvater beklemtoonde later dat zonder Mandels theoretische bijdragen de ‘Neue Linke’ en de Duitse studentenbeweging moeilijk tot stand hadden kunnen komen.

Anders dan in Frankrijk met zijn ononderbroken heterodoxe linkse traditie, ontbrak in Duitsland de marxistische continuïteit. Tussen 1933 en 1945 was de linkse biotoop volledig vernietigd en wat nadien aan orthodoxie tot ontwikkeling kwam, ontleende zijn inspiratie vooral aan de DDR en de Sovjet-Unie.

Mandel kon de leemte benutten omdat zijn eigen geschiedenis die van de Duitse arbeidersbeweging regelmatig kruiste. Hij groeide op in een gezin waar het Duits de voertaal was toen politieke emigranten er in de jaren dertig gastvrijheid genoten. De bibliotheek in zijn huis in Brussel met de zware ingebonden jaargangen van de Neue Zeit en met het werk van Bebel, Kautsky en Luxemburg op rij ademde de sfeer van de Duitse arbeidersbeweging. Meer nog dan de Russische gold de Duitse november-revolutie van 1918 als het sleutelvoorbeeld. Dat Mandel in de kampen fascisme en nazisme aan den lijve ondervond, liet zijn vertrouwen in de Duitse arbeidersklasse ongeschonden; hij bleef haar beschouwen als de motor van de Europese revolutie. Ten slotte droeg ook het huwelijk met de dertigjarige SDS-activiste Gisela Scholtz in de zomer van 1966 ertoe bij dat hij in Duitsland een rol als ideoloog en theoreticus kon spelen. Door haar kreeg hij gemakkelijk toegang tot het radicale milieu waar het marxisme nieuwe impulsen ontving. Duitsland voelde als een tweede vaderland.

Mandel had grote verwachtingen van de Duitse studentenbeweging. Waar hij sprak, puilden de zalen uit, zoals bij het vermaarde twistgesprek over de Sovjet-Unie met Richard Löwenthal, vertrouweling van Willy Brandt en voorzitter van de conservatieve ‘Bund Freiheit der Wissenschaft’ op het Berlijnse Otto-Suhr-Institut.

In Berlijn

In 1970 ontving Mandel een uitnodiging om op dit toonaangevende ‘Institut für Politikwissenschaft’ vier maanden lang gastcolleges te verzorgen. Als onderwerp stelde hij voor: ‘Theorien über den Spätkapitalismus’, “oder würde euch das Thema ‘Markt und Plan bei den Wirtschaftstheoretikern Osteuropas’ mehr interessieren?” Het instituut was verheugd van Mandels expertise op beider terrein gebruik te kunnen maken.

De benoeming tot gasthoogleraar in Berlijn voor het wintersemester van 1970/1971 vervulde hem met trots: “for the first time in my life I have gotten ‘academic recognition’”, liet hij zich tegenover zijn Amerikaanse uitgever ontvallen. Wekelijks vertoefde Mandel twee dagen in Berlijn. Zo’n duizend studenten luisterden iedere woensdag van 15-17 uur in de Audimax (Auditorium Maximum) – zestien weken lang – naar zijn uiteenzettingen over de ‘Theorie des Spätkapitalismus’. Ook een tweetal seminars gewijd aan de ‘overgangsmaatschappij’ en het ‘organisatievraagstuk’ trok een overweldigende belangstelling. Bij een voordracht in Hamburg waren 2500 bezoekers aanwezig. De theoloog Helmut Gollwitzer liet hem groeten als “Ihr dankbarer Leser und Hörer”. “Das alles ist äusserst anstrengend”, aldus Mandel aan Karola en Ernst Bloch. Met de beroemde filosoof geraakte hij bevriend door Rudi Dutschke, die na de aanslag op zijn leven in april 1968 korte tijd in Engeland vertoefde. Vandaar informeerde hij ironisch: “Ernest, kann ein Teil der FU (Vrije Universiteit) eine rev. [revolutionäre] Kaderschule werden?” Tot diens dood bleef Mandel in hartelijke vriendschap verbonden met de “Fachmann der Jugendrevolte”, zoals Bloch hem bewonderend noemde.

Op het Berlijnse Otto-Suhr-Institut greep Mandel de gelegenheid aan zijn synthese van het laatkapitalisme te volmaken. In het lommerrijke Dahlem moest hij zich verstaan met een intellectueel milieu waarin een baaierd van kritische theoriën opgeld deed. Zoals het herstel van het kapitalisme rond de eeuwwisseling van 1900 een revisionistische tendens voedde, bakerde ook de ongekende bloei na 1945 ideeën, die naar een herformulering van het Marxe theorema zochten. Ideeën die volgens Mandel met elkaar gemeen hadden de rol van het westerse proletariaat in de strijd tegen imperialisme en kapitalisme te ontkennen; een gedachtewereld populair vooral in de kring van niet-dogmatisch links.

Met Dutschke in opstand

In de zomer van 1967 werd het contact tussen Mandel en Dutschke inniger. “Diskussion mit Gisela u[nd] Ernest [Mandel], [Hans-Jürgen] Krahl etc. ü[ber] Org. Fragen und theoreti[sche] Vorbesprechung f[ür] Tagung in Berlin”, noteerde Dutschke in zijn dagboek. Kort daarvoor hadden Krahl en Dutschke op een SDS-conferentie in de oude mensa van de Frankfurter Universiteit een zogenaamd Organisationsreferat gepresenteerd. Krahl was voor Frankfurt, wat Dutschke was voor Berlijn: de onbetwiste chef-ideoloog. De SDS maakte een stormachtige ontwikkeling door en trok met 2000 leden gemakkelijk een veelvoud aan sympathisanten aan, niet alleen studenten, ook scholieren en jonge arbeiders. “Keine Praxis ohne Theorie”, de tijd dat de formule in omgekeerde vorm opgeld deed, leek opeens ver weg. Welke strategie moest de SDS kiezen en wat voor organisatie paste daarbij? Vragen die Mandel met Dutschke, Krahl, Meschkat, Altvater, Semler, Rabehl en andere studentenleiders in de zomer van 1967 besprak. Met als inzet: “de beste kameraden te selecteren, een organisatie binnen de SDS te doen ontstaan, kader te vormen, en aus der sozialdemokratischen Vereinigung eine Avantgarde herauszubilden.”

Dutschke overhalen met de marxistische vleugel van de SDS een revolutionair-socialistische jongerenorganisatie te vormen, daar was het Mandel om te doen. Naar het voorbeeld van de Franse ‘Jeunesse communiste révolutionnaire’ (JCR), die in 1966 als een afsplitsing van de ‘Union des étudiants communistes’ gevormd was. Het was een hybride formatie van guevaristen en trotskisten: antistalinisten met een aanzienlijke invloed onder de rebellerende jeugd.  Mandel was bij de oprichting betrokken geweest, op een bijeenkomst hoog in de bergen bij Briançon in de winter van 1965. Als een der laatsten kreeg Alain Krivine met Mandel in de auto van de politie toestemming de bergpas te passeren. Sneeuwjachten en mist belemmerden het zicht. In kostuum en op lage elegante schoenen liep Mandel - tot de knieën in de sneeuw – een uur lang voor de auto uit om Krivine de weg te wijzen. Doorweekt arriveerden de mannen ter plaatse.

In december 1967 kwam het tot een gesprek tussen Dutschke en Krivine, “einer der intelligentesten und revolutionärsten unserer jungen Kader”, aldus Mandel. Enige dagen eerder ontmoette Dutschke “einige Spezialisten”, die zoals Mandel het uitdrukte “Interesse gefunden haben in der speziellen Angelegenheit, worüber wir vertraulich gesprochen haben.” Gedoeld werd op de beslissing de oorlog in Vietnam te saboteren, tot blokkades van troepen en wapentransporten te komen, het plan wellicht schepen die uit Duitse havens militaire goederen naar Vietnam transporteerden, in de lucht te laten springen. De Milanese uitgever Giangiacomo Feltrinelli leverde de springstof. Met de Rote Armee Fraktion had het niets van doen, verzekerde Dutschke tien jaar later. Het ging om “Gewalt gegen Sachen, nicht gegen Personen.” De risico’s bleken te groot, geruisloos verdween het dynamiet naar de bodem van de zee.

Mandel stelde in Duitsland de hoogste verwachtingen. In november sprak hij in Berlijn voor 1500 studenten over Cuba en Latijns-Amerika, twee dagen later voor 4000 met rode vlaggen zwaaiende demonstranten ter ere van de vijftigste verjaardag van de Oktoberrevolutie. Hoogtepunt vormde het Vietnamcongres dat op 17 en 18 februari 1968 in het Auditorium Maximum van de Technische Universiteit Berlijn georganiseerd werd en waar Mandel naast Dutschke een van de belangrijkste sprekers was. Met vijfduizend deelnemers, waarvan velen uit de omringende landen, was West-Berlijn die dagen het centrum van de internationale linkse oppositie.

Een reusachtige vlag van het Vietnamese bevrijdingsfront met daaronder Che’s oproep: “Die Pflicht jedes Revolutionärs ist es die Revolution zu machen” sierde het auditorium. Twee dagen lang het decor van gepassioneerde sprekers.

Tariq Ali, geboren in Lahore maar sinds 1963 in Oxford, studentenleider en trotskist, was zo’n spreker. Regelmatig werd hij onderbroken door applaus en leuzen. Op het podium zat hij naast Mandel, die voor hem tolkte. In zijn rede verzekerde Mandel zijn toehoorders dat de VS een nederlaag wachtte: “U kent allen het scherpe beeld van Karl Marx dat het kapitaal op de wereld is gekomen, besmeurd en bevlekt met bloed en drek.  Vandaag beleven we dat het kapitaal ook ten onder gaat , besmeurd en bevlekt met bloed en drek.  Het kapitaal is ten dode opgeschreven. Onze plicht is het niet passief toe te kijken , maar ons actief in de strijd te mengen.” De zaal wist zich gesteund toen hij zich keerde tegen het geweld en de stroom van laster, die de Springer-pers en de autoriteiten uitstortten. “Einige technische Lehren...”, Mandel hield even in: “ik weet niet of u de foto's van de Sengakuren-studenten [1] kent waarop te zien is hoe ze met motorhelmen en stokken gewapend tegen de Amerikaanse Enterprise (vliegdekschip) optrekken . Ik kan u slechts meedelen dat dit voorbeeld reeds vorige week in Parijs door radicale jongeren nagevolgd is, een raad die ik ook de West-Berlijnse studenten in overweging zou willen geven.” Dutschke naast de voorzitter, Mandel aan het uiteinde van de tafel verloren elkaar geen moment uit het oog; instemmend geknik verried grote eensgezindheid.

Na afloop van het congres was een demonstratie voorzien naar de Amerikaanse militaire basis in Dahlem. Er gonsden geruchten over gewelddadig ingrijpen van leger en politie. Tussen de debatten door werd driftig besproken hoe het effect van traangas te verminderen en hoe de kleding met watten te vullen zodat deze bescherming bood tegen de politieknuppels: “En vergeet de helmen niet!!”.

Binnen ging de microfoon over naar Alain Krivine, oprichter en aanvoerder van de JCR. Met zijn dromerige blik, studieuze bril en stropdas (voorwerp van libertaire spot), had hij iets van een romanticus. In werkelijkheid stak in hem een “hyperactieve pragmaticus” met een uitgesproken roeping voor politiek. 

Met de Fransen, zo’n driehonderd in getal, was aan de vooravond van het congres overlegd. Ze hadden kennis kunnen maken met “der Bürgerschreck” van Berlijn, klein, een atletische figuur in een leren jack, het sluike haar dansend voor de ogen die zo rap sprak dat de tolk moeite had te volgen. Op een zwart bord tekende Dutschke de route van de demonstratie, de kwetsbare punten, de bescherming en tactieken. Met hun ervaring moesten de specialisten van de JCR in staat zijn de demonstratie te beschermen.

Zondagmiddag 18 februari verzamelden zich zo’n vijftienduizend, merendeels jonge demonstranten voor een buitengewoon militante mars door de stad. Boven een zee van rode vlaggen zweefden gigantische portretten van Rosa Luxemburg, Karl Liebknecht, Che Guevara en Hô Chi Minh. Van tijd tot tijd hield een blok de pas in om in cadans leuzen scanderend voorwaarts te stormen. Een spektakel dat Berlijn het laatst voor 1933 had beleefd.

Raus mit dieser Bande!

In de namiddag van 11 april 1968, om 17 uur 23, verspreidde Deutsche Presseagentur (DPA) Berlin het bericht: “Der SDS-Ideologe Rudi Dutschke ist am Donnerstagnachmittag von einem noch unbekannten Täter angeschossen worden.” Een schot in het gezicht had Dutschke levensgevaarlijk verwond. De schutter, Josef Erwin Bachmann, een ongeschoolde huisschilder uit München, stond zijn slachtoffer zo’n vijftig meter buiten het SDS-centrum op de Kurfürstendamm op te wachten. “Du dreckiges Kommunistenschwein”, vol haat haalde hij de trekker over.

Al geruime tijd deden in rechtse kring geweldfantasieën opgang. Aangemoedigd door de Springerpers nam het maatschappelijk conflict persoonlijke vormen aan. De achtentwintigjarige Dutschke was uitgeroepen tot “Volksfeind Nr. 1!”, met wie korte metten moest worden gemaakt: “Vergast Dutschke!”, “Raus mit dieser Bande!” “Politische Feinde ins KZ!” Gevraagd of hem wel eens de angst voor een aanslag bekroop? “Nicht Angst. Das kann passieren, aber Freunde passen mit auf. Normalerweise fahre ich nicht allein rum. Es kann natürlich irgend ’n Neurotiker oder Wahnsinniger mal ´ne Kurzschlußhandlung durchführen.” Enige uren later klonken de schoten.

Zeven uur lag Dutschke op de operatietafel. Studenten gingen de straat op om te beletten dat de “hetze”-bladen van Springer uitkwamen. In Parijs telefoneerde Mandel met Tariq Ali. De volgende dag demonstreerden 2000 mensen voor de Ambassade in Londen en voor het Britse Springer-kantoor. In Brussel toonden jongeren onder de leuze “Créons deux, trois, de nombreux Berlin!” hun verbondenheid. In Parijs hetzelfde tafereel: drie- tot vierhonderd leden van de JCR belegerden de ambassade. Op de Boul’ Mich kwam het tot een treffen met de politie. Op Paaszaterdag was Dutschke buiten levensgevaar.

Zijn laatste dagboekaantekening voor de aanslag: “Ich freue mich schon auf  Paris. Die Genossen  haben es geschafft: die linken französischen Richtungen an einem Tisch. Am 1. Mai werde ich dort eine Rede..." [2] Mei ’68 ging de geschiedenis in als de grootste staking en protestbeweging, die Frankrijk gekend heeft. De strijd moest zonder Dutschke beginnen.

Parijs Mei 68 - op de barricade

In oktober 1967 verzocht het tijdschrift Les Temps Modernes Mandel om een artikel over “aard en ontwikkeling van de socialistische revolutie in de ontwikkelde landen van Europa en Amerika”. Mandel had er wel oren na. De vraag naar de sociale, politieke en psychologische mechanismen van de “retournement de situation”  lag hem aan het hart. “Je suppose qu’il y aura peu de concurrence pour ce genre de sujet.” Aan realisme ontbrak het Mandel niet.

Dat een revolutie in West-Europa op de agenda stond, zou niemand hebben durven beweren. In Frankrijk zeker niet. Het land verkeerde niet in een chronische economische crisis, was niet verwikkeld in een uitzichtloze oorlog en kende evenmin een met Duitsland of Japan vergelijkbare studentenbeweging. En toch brak in mei 1968 de storm los, alle theorie over de inkapseling van de arbeidersklasse logenstraffend.

Het essay heeft Mandel nooit geschreven. In de hectiek kwam het er niet van.  Op 3 mei vielen ordetroepen de Sorbonne binnen en arresteerden studenten die demonstreerden tegen de sluiting van de Universiteit van Nanterre, bolwerk van protest tegen de Vietnamoorlog en tegen ondemocratische onderwijshervormingen; de plaats ook waar de eenheid van studenten en arbeiders werd uitgedragen. De inval leidde tot wekenlange confrontaties in het Quartier Latin, die uitliepen op stakingen in bijna iedere sector en iedere regio van het land, waarbij zo’n tien miljoen arbeiders betrokken raakten.

Donderdagavond 9 mei organiseerde de JCR een meeting in de Mutualité, met in het forum onder andere Daniel Bensaïd (met Cohn Bendit, de animator van de ‘Mouvement du 22 mars’, opgericht in Nanterre), Henri Weber (socioloog en toentertijd rechterhand van Krivine) en Ernest Mandel. In de zaal delegaties uit Duitsland, Italië en België. Honderden studenten hielden 's middags het plein voor de Sorbonne bezet; de fameuze sitdown, waar Daniel Cohn-Bendit de nieuwsgierige communistische dichter Louis Aragon ter verantwoording riep voor het “crapule stalinienne” van L’Humanité, dat niet ophield de zogenaamde “gauchistes” te besmeuren. Ter plekke besloot de JCR haar meeting tot een eenheidshappening te maken. Ze verwijderde haar emblemen en nodigde Cohn-Bendit uit onder het spandoek “La jeunesse de la révolte à la révolution” op het podium plaats te nemen. Binnen en buiten, op de trappen en in de gangen zag het zwart van de mensen.

Mandel nam het woord. De vijfenveertig voorbij, het golvende haar wat grijzend, met de vriendelijke ogen achter een ernstige bril, in kostuum en met stropdas leek hij in de opstand verdwaald. Eenmaal achter het katheder veranderde het beeld op slag; hij fonkelde en schitterde, gloeide en raakte in opwinding. Landbezetting in Bolivia, fabrieksbezetting in Zwitserland, demonstraties in Praag: in een reis om de wereld gaf hij het studentenprotest zijn plaats. “Wanneer deze universele strijd”, zo sloot hij af, “erin slaagt de volwassen arbeiders mee te slepen , dan kunnen we de huidige avant-garde omvormen in een machtige revolutionaire partij die aan het hoofd zal staan van de massa’s.”

“Alleen samen zijn we onoverwinnelijk. Alleen samen zullen we het grote werk kunnen voltooien dat vijftig jaar geleden is begonnen door de Oktoberrevolutie, de overwinning van de socialistische wereldrevolutie!” Begeesterd riepen Cohn-Bendit en Bensaïd op tot eenheid, alvorens de opgetogen zaal het consigne te geven: “rendez-vous, le lendemain soir au pied du Lion de Belfort”.

De stoet van zo’n vijfendertigduizend studenten - omzoomd door een leger van politie - vertrok de namiddag van 10 mei vanaf de Leeuw midden op Denfert Rochereau. Via de boulevard Saint Michel langs de afgesloten Sorbonne aangekomen bij Luxembourg hield hij stil. De bruggen over de Seine waren afgesloten, het Quartier Latin omsingeld door de oproerpolitie. “Nous irons jusqu’au bout!”, onophoudelijk leuzen scanderend, dacht niemand aan uiteengaan. Plotseling doffe slagen, signaal dat demonstranten het wegdek openbraken. “Le Quartier est à nous!”. Vanaf dat moment kwamen de dagen van de Commune weer tot leven. Achter het Panthéon, van de rue Gay Lussac tot de rue d’Ulm verrezen metershoge barricades. Wie wie belegerde bleef in het midden; hoe meer ordetroepen, hoe hoger de barricades. Met het vallen van de avond wakkerde het elan aan, bomen werden geveld, auto’s op de zijkant tot forten omgetoverd. Alsof het om een concours ging, de keien hoog opgetast en versierd met fleurige bloempotten, rode en zwarte vlaggen, spandoeken en toepasselijke brocante. ’s Nachts hielpen Ernest en Gisela in de rue Gay Lussac, hartje Quartier Latin, de barricades op te bouwen, in hun buurt Krivine, Rousset, Bensaïd, Henri Weber, en Janette Habel met aan haar zijde Roberto Santucho, leider van de Argentijnse PRT; met een groep Latijns-Amerikaanse guerrillero’s via Parijs op weg naar Cuba. Om 23 uur had de JCR in de belegerde buurt zijn hoofdkwartier ingericht. In de rue Gay Lussac, waar een sympathisante een reisbureau dreef, hield ze in het souterrain achter de neergelaten rolluiken beraad, tenminste als de militanten niet op de barricaden stonden. Koeriers liepen af en aan. Aan de winkelpui hielden luidsprekers de barricadebouwers van de onderhandelingen met de Universitaire autoriteiten op de hoogte.

“C’est la nuit des camarades”. Bekenden en onbekenden omhelsden elkaar. In de kleine uurtjes hervond een handvol kameraden elkaar in de Ecole Normale Supérieure aan de rue d’Ulm, onder hen Bensaïd, Weber, Rousset en Krivine, de ogen rood doorlopen van de wolken traangas die over hen waren uitgestort. Ook Ernest en Gisela hadden zich in veiligheid gebracht toen de politie om halfdrie in de ochtend de aanval opende. Op een barricade overzag Mandel het schouwspel van vuur en verwoesting. Een verslaggever van The Observer hoorde hem roepen:”Ah! Comme c’est beau! C’est la Revolution!” Gisela’s auto brandde als een fakkel. Uitgeput bereikten ze hun appartement in de rue Vincennes, nabij de Bastille.

Mei ‘68 was begonnen. Twee dagen later, op 13 mei, staakten tien miljoen arbeiders en bezetten de fabrieken; een miljoen Parijzenaars trok door de straten. “Alors ensemble, nous seront invincibles”. Niet alleen politiek, ook materieel was de Vierde Internationale op volle oorlogssterkte. Brandstof was door de staking niet meer te krijgen. Om de dag arriveerden Belgische en Duitse kameraden, de auto’s volgeladen met jerrycans. Wie moest uitwijken vond in Brussel, Keulen of Frankfurt een gastvrij onthaal.

Van Mandels rede op 9 mei was in elk geval nog van een andere zijde nota genomen. Begin juli werden Ernest en Gisela, terugkerend van een reis in Spanje, ’s ochtends vroeg in een hotel in Narbonne van het bed gelicht. Volgens een hem onbekend bevel, gedateerd 10 juni, werd Mandel de toegang tot Frankrijk verboden. Terwijl Gisela toestemming kreeg de reis te vervolgen, zat Mandel ruim twaalf uur op het bureau vast. Hij kreeg te eten, “un pied de porc à la vinaigrette”, met een lepel als enige bestek; vork en mes waren te gevaarlijk. Begeleid door twee officieren van de inlichtingendienst werd hij vervolgens per trein – eerste klas - over de grens met België gezet. De status van persona non grata werd pas in 1981 opgeheven.

J.W. Stutje, Ernest Mandel, Rebel tussen Droom en Daad, Antwerpen/Gent 2007


[1] De Japanse Zengakuren, een beweging van meer dan driehonderdduizend studenten met een sterke links-communistische en trotskistische vleugel, speelde een hoofdrol tijdens de anti-imperialistische mobilisaties in het midden van de jaren zestig.

[2] Rudi Dutschke, Tagebuch, maart 1968 geciteerd bij: J. Miermeister, Ernst Bloch, Rudi Dutschke, Hamburg 1996, p. 165. R. Dutschke, Jeder hat sein Leben ganz zu leben, Die Tagebücher 1963-1979, Köln 2003, p. 70.

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique