Portaal

Biografie
Werken
Over het leven en het werk van Mandel...
Debatten, interviews, ...
Multimedia
Contact
Mailinglist

Nu voor 12 euro!

Dubbele DVD:

Links
Castellano
Deutsch
English
Français

Heren, het werkt niet
Mandel na de glastrojka (2)

Ernest Mandel - Internet-archief
Dany Jacobs

Afdrukken

De Nieuwe Maand, vol. 33 (1990) nr. 7, pp. 32-37

In de naoorlogse periode vormden de trotskisten een groep die op actieve en intellectuele wijze de traditie van een levend, niet verkalkt marxisme hooghielden. Door de naoorlogse sociale pacificatie hadden ze ook alle tijd om zich in de finesses van de marxistische analyse te verdiepen. Daardoor waren ze in de periode direct na “68 in staat een aantrekkingskracht uit te oefenen op bredere lagen van jongeren die een brug wilden slaan tussen militant activisme en een harde, zakelijke analyse van wat er feitelijk mis ging in het kapitalistisch systeem. Gedurende een tiental jaar werd de trotskistische Vierde Internationale bovendien gekenmerkt door een open, libertaire sfeer die met name cultureel gerichte mensen aansprak. Onder invloed van de Amerikaanse Socialist Workers Party, die altijd al een meer strakke partijopvatting huldigde, kwam op het einde van de jaren zeventig hierin een belangrijke ommekeer, de turn to industry, in Vlaanderen “arbeidersdraai” genoemd. Tien jaar na Amada wilde nu ook de RAL, kort daarna tot SAP omgedoopt, dat haar militanten de fabrieken introkken. De organisatie werd een saaie, arbeideristische club. Terzelfder tijd werd de theoretische stagnatie bevestigd waar de Vierde al een tijdje onder leed en die er onder meer toe leidde dat meer academisch gerichte marxisten, die ook meer tijd hadden voor dat soort werk, de fakkel van de theoretische vernieuwing overnamen. Van de naoorlogse generatie is eigenlijk nog enkel Mandel over die in zekere mate in staat is een militant engagement te combineren met theoretisch werk van een gehalte dat de moeite blijft om te lezen. De rest is dood of, en dat geldt voor aantrekkelijke auteurs uit de jongere generatie, heeft de organisatie verlaten. 

En bij Mandel weet ik nooit helemaal zeker of hij werkelijk gelooft wat hij zegt of zijn rol speelt” vanuit de overtuiging dat mensen als hij noodzakelijk zijn om de beweging te blijven motiveren. Ik zei het al in mijn vorige bijdrage: Mandel lezen leidt tot voortdurende tegenstrijdige gevoelens. 

Op een bepaalde manier heb ik ook zoiets met Frank Slegers die mijn bespreking van Mandels opvattingen over de “glastrojka” (De Nieuwe Maand, december 1989) probeert te weerleggen (De Nieuwe Maand, april 1990). Enerzijds is Slegers een “harde” die indertijd als één van de eersten voor de “arbeidersdraai” geageerd heeft, die ook manipulaties van de waarheid pour besoin de la cause niet uit de weg gaat. Binnen de leiding van de SAP wordt hij meer als een harde werker en nuttige boekhouder dan” als een groot theoretisch licht beschouwd. Daar staat tegenover dat hij als eerste de Vierde in België buiten haar traditioneel vrijzinnige circuits heeft geleid en met name de thematiek van de christelijke arbeidersbeweging daar serieus heeft doen nemen, binnen de RAL indertijd zeker geen klein bier. Slegers is wellicht ook het enige lid van het politiek bureau van de SAP dat erover zou piekeren dat het een belang kan hebben om in De Nieuwe Maand een artikel te schrijven...

 Ik heb er dan ook vrede mee als hij begint met op klassiek trotskistische wijze hoog van de toren te blazen (“Wij zouden er ons gemakkelijk van of kunnen maken...”) en naar het einde toe mij van een halve waarheid “en dus een leugen” beschuldigt. Omdat het belangrijk is dat de discussie gevoerd wordt, wil ik evenwel antwoorden en daarbij drie dingen doen: (1) kort antwoorden op Slegers” rechtstreekse aantijgingen, (2) ter verdere illustratie van Mandels methode ingaan op een aantal van zijn recente artikels en interviews en (3) de belangrijkste discussiepunten uit mijn eerste en Slegers” bijdrage omdraaien naar vragen aan al wie ons wil overtuigen van de werkzaamheid (en dus de mogelijkheid als alternatief) van een democratische, socialistische planeconomie. 

Een 

Ik zou Mandel heel wat woorden en opinies in de mond leggen, maar citeren doe ik bijna niet. Ik heb inderdaad niet de hele tijd aanhalingstekens gebruikt, maar wel degelijk geciteerd. Dat is evenwel niet voldoende. Het leuke aan de discussie in De Groene Amsterdammer waar naar ik verwees, was dat Mandel af en toe “uitspraken” deed (zoals die over het feit dat hij niet zo”n probleem heeft met stagnatie) die hij anders niet zomaar op papier zet. Zoals ik al zei, men moet ook tussen de regels lezen, weten wat Mandel vroeger heeft gezegd. Bijvoorbeeld Mandels voorspellingen die niet zijn uitgekomen en die ik noemde, heeft hij die niet gedaan? Mandels stijlfiguren en debating trucs, iedereen die zijn grote debatten heeft meegemaakt, kent ze. Onder trotskisten en ex-trotskisten is het een bekend spelletje fakediscussies te voeren waarin zoveel mogelijk van die figuren voorkomen (“het is een belediging voor de arbeiders te beweren dat...”, “ik laat me leiden door de categorische imperatief...”). Daardoor herken je ze snel als ze in werkelijkheid gebruikt worden om reële problemen mee uit de weg te gaan. Leuk zijn ook de actuele feiten die een veel fundamenteler punt moeten bewijzen en die slechts een tijdje meegaan tot ze weerlegd worden door nieuwe feiten die een andere kant op wijzen. Eentje waar Mandel tegenwoordig bijvoorbeeld erg van houdt is “36% van de Zwitserse kiezers, 50% van de Zwitserse jeugd heeft gestemd voor de totale afschaffing van het leger. En dat in het meest conservatieve en meest voorspoedige land ter wereld” (bijvoorbeeld Humo, 21 december 1989). 

Onze trotskistische kameraden zijn te gewoon aan een ondermaats publiek dat afgericht wordt op applaudisseren en jouwen. Slegers speculeert duidelijk (en voor een groot deel terecht) op het kort geheugen van de lezer. Of Slegers heeft zelf een kort geheugen. Een wel heel stom voorbeeld: “[Ludo] Martens verdedigt niet de perestrojka.” Er is een tijd geweest dat trotskisten de bibliothecarissen van de revolutie werden genoemd, maar blijkbaar zijn ze zelfs dat niet meer. Ik had het over een debat in mei 1988. Het kan een lid van het politiek bureau van de SAP toch niet ontgaan zijn dat de PvdA op basis van Gorbatsjovs politiek enige tijd daarvoor haar analyse over de Sovjetunie had herzien en opeens vol gejuich de perestrojka binnenhaalde. Uit Gorbatsjovs redevoeringen en boeken werden in Solidair hele uittreksels gepubliceerd... Akkoord, sinds Tien-an-Men is de liefde bekoeld en is voor wat de Sovjetunie betreft Ligatsjov het lichtend voorbeeld, maar Slegers verwacht toch niet dat ik daarom de geschiedenis ga herschrijven? 

Meest fundamenteel is natuurlijk waar ik volgens Slegers een halve waarheid vertel over Mandels liefde voor de markt. “Mandel is er voorstander van marktmechanismen in te voeren of te behouden in maatschappijen zoals de Sovjetunie en de landen van Oost-Europa, die overgangsmaatschappijen zijn tussen kapitalisme en socialisme: marktmechanismen zijn b.v. onvermijdelijk en positief in de distributiesfeer van consumptiegoederen, in de dienstensector...” Daar maakt Slegers er zich iets te snel van af. Ten eerste gaat het duidelijk niet om de markt in het socialisme, en zelfs in de overgangseconomie van kapitalisme naar socialisme wordt het marktmechanisme beperkt tot de consumptiesfeer en de dienstensector. Doe zo maar een economie draaien. Slegers en heel de Vierde Internationale kunnen doen alsof ze niets met de ervaring van Oost-Europa te maken hebben, maar daar is men alvast tot de overtuiging gekomen - akkoord, op basis van ervaring, vanuit een materialistisch standpunt wellicht totaal verwaarloosbaar - dat een dergelijke rol voor de markt als aanvulling op de planning niet werkt. Mandel houdt echt niet van de markt en zal zoals alle communisten die zo snel mogelijk afschaffen, met alle gevolgen van dien. Het omgekeerde beweren is veel meer een leugen dan wat ik zegde. De mogelijkheden van het sociaal-democratische alternatief dat planning en regulering tot op zekere hoogte corrigerende mechanismen kunnen vormen voor de werking van de markt - staan weliswaar ook in Oost en West al geruime tijd ter discussie, maar de ervaringen op dat vlak zijn in elk geval heel wat minder negatief. Slegers kan nog beweren dat ik tegelijk kies voor pest en cholera, hijzelf doet dat blijkbaar ook, maar in een duidelijk minder werkbare combinatie (maar dat verschil ziet hij wellicht niet eens). 

Twee 

Hoe ontwikkelt Mandel verder zijn standpunt? Mandel heeft het voor op zijn partizanen dat hij actief denkt over wat er aan de hand is en tot op zekere hoogte nieuwe paden durft te bewandelen. In de VPRO-Belevenissen van 28 januari 1990 had hij het ten aanzien van Oost-Europa bijvoorbeeld over een soort driehoeksstrijd tussen de arbeidersbelangen, de belangen van de bureaucratie en die van de kleine en middelgrote burgerij. In Inprécor (16 oktober 1989), het internationaal blad van de Vierde Internationale, voegt hij daar nog een vierde sociale kracht bij: “de gesalarieerde "nieuwe middenklassen", d.w.z. de intelligentsia”. In het licht van wat Poulantzas zestien jaar geleden over klassen schreef weliswaar niet hemelverheffend, maar toch interessant omdat Mandel hier het “grote” proletariaat van alle gesalarieerden, waar hij voor het overige zo erg aan houdt ter wille van de optimistische analyses die het mogelijk maakt, opsplitst. In het SAP-blad Rood van 26 december 1989 ontkent hij dat er in het Oosten van herstel van het kapitalisme gesproken kan worden. “Alle economische experten zijn van oordeel dat binnen afzienbare tijd de privé-sector amper 10% van de staatsbedrijven zal overnemen (...). Het gewicht van die privé-sector in de Poolse economie zal minder groot zijn dan het gewicht van de privé-sector in de Sovjet-Unie tijdens de N.E.P.-periode onder Lenin (...). De aspirant-Poolse kapitalisten [sic] hebben noch de middelen, noch de ondernemers-kennis om grote bedrijven te kopen. (...) Er is twintig jaar nodig om dat te veranderen. (...) Er zal een lange periode van tweeslachtige vermenging aanbreken van een embryonair, aarzelend, speculatief, corrupt en vreselijk asociaal "kapitalisme" met een staatseconomie in ontbinding (met vooraan een coöperatieve sector in uitbreiding).” Ik kan me inbeelden dat revolutionaire socialisten die alles wat Mandel hier zegt eens goed doordenken, tot grote geloofsproblemen komen. Mandel is hier duidelijk aan het zoeken en interpreteren, en het is altijd interessant zo”n proces te volgen. Daarom vinden Mandels werken steeds een redelijke afzet - Mandel onderhoudt daarbij zelfbewust het misverstand als zou dit gehoor gelijk staan met dat van heel zijn club (bijvoorbeeld het genoemde Humo-interview en het genoemde VPRO-programma).

Dat neemt niet weg dat (ik kan niet aan de verleiding weerstaan om te zeggen: zoals elke kritische theoloog) ook Mandel alles in het werk stelt om de gelovigen gerust te stellen. Alles is nog in orde, werkt en bidt verder. Zo publiceerde hij in Inprécor (23 maart 1990) een artikel over de toekomst van het communisme dat het twintig jaar geleden ongetwijfeld nog zou hebben gedaan, maar nu om de werkelijke problemen die de geloofwaardigheid van het communistisch project rechtstreeks raken heen draait.

Ook analyses waarin vooropgezette meningen tot een verdraaiing in de werkelijkheid leiden, ontbreken niet. In Inprécor verscheen vorig jaar (16 oktober 1989) een interessant artikel over de crisis van de communistische partijen in West en Oost waarin Mandel volgende indeling maakt: “simplificerend zou men kunnen zeggen dat er drie internationale tendensen zijn die zich op de een of andere wijze op het communisme beroepen: de pro-Gorbatsjov- tendens die ja zegt aan de glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan "regionale akkoorden" in samenwerking met het imperialisme; de conservatieve tendens, die nee zegt aan de glasnost, ja aan de perestrojka en ja aan de "internationale akkoorden"; en de marxistisch-revolutionaire tendens die ja zegt aan de glasnost, nee aan de perestrojka, en nee aan de "regionale akkoorden".” Als we het punt van de regionale akkoorden weglaten, zat ik er met mijn analyse op basis van het Volkskamp-debat van 1988 dus nog niet zo ver naast: Van Geyt in de eerste tendens, Ludo Martens (en zijn nieuwe vriendje Ligatsjov) in de tweede, Mandel in de derde. In oktober 1989 (Mandels artikel is getekend 10 oktober 1989) was het evenwel al sterk overtrokken om nog te beweren dat de conservatieve stroming voor de perestrojka is. De conservatieven beleiden weliswaar lippendienst aan de perestrojka - zij het steeds minder -, maar werken die in feite op alle mogelijke manieren tegen. Maar Mandel ziet het niet graag dat zijn verzet tegen de perestrojka gelijkenissen vertoont met dat van de nomenclatuur, zoals de trotskistische bladen het steeds hebben over het noodzakelijke verzet van de arbeiders tegen de economische hervormingen - in Oost-Europa, zonder erbij te vermelden dat ze daarmee op dezelfde lijn, zitten als de stalinistische vakbonden. Ik vermoed dat er op termijn meer toenadering zal komen. De leninistische “rots” verbinden beide organisaties” meer dan veel buitenstaanders vermoeden. De behoudende reflex van veel stalinistische kaders ten aanzien van de nieuwe situatie is: hetzelfde (totale planning), maar wat democratischer - met andere woorden het standpunt dat de Vierde al zeer lang verdedigt. Beide willen met inzien dat juist de poging alles te plannen tot een ontzettende bureaucratie moet leiden. Dat in Vlaanderen SAP en KP in de Regenboog samenwerken is dus niet zo toevallig, en ook in Duitsland is er nu voor het eerst een begin van toenadering van de Vierde tot de PDS (vroegere SED) van Oost-Duitsland (zie Inprécor van 4 mei 1990).

Drie

Wat zijn nu de essentiële kwesties in de discussie. Frank Slegers noemt er drie: (1) mag de arbeidskracht een waar zijn, met andere woorden, ondergeschikt aan de wetmatigheden van de markt? (2) betekent versterking van de markt automatisch versterking van de democratie? (3) is een “volgroeid socialisme” realiseerbaar?

Het eerste - de arbeidskracht als waar - lijkt me niet zo”n punt, als daar een goede vorm van sociale zekerheid en mogelijkheden tot voortdurende bij- en omscholing tegenover staan. De systemen in West-Europa vertonen op dat punt alle hun goede kanten en gebreken, waar veel van te leren valt. Op de tweede vraag kan ik met Slegers nee antwoorden: versterking van de markt leidt niet automatisch tot meer democratie, maar mijn verdere uitwerking verschilt. De derde vraag - is het socialisme mogelijk? - is natuurlijk de hamvraag, maar hangt wat mij betreft samen met de tweede, ook al zal Slegers zeggen dat die tweede over de “overgangseconomie” gaat. Ik ben meer geïnteresseerd in de middellange termijn van de verre eeuwigheid.

Bij de tweede vraag antwoordt Slegers dat versterking van de markt moet leiden tot de uitbouw van een uitgebouwde socialistische arbeidersdemocratie. “Hoe meer markt, hoe meer het tegengewicht nodig is van het socialistisch zelfbeheer en een democratische planeconomie op het vlak van de grote productiemiddelen, de grote economische oriëntaties, enz...” OK, perestrojka moet samengaan met glasnost, zelfs al leidt dat tot spanningen. De discussie over de grote opties wordt erdoor verduidelijkt, de maatschappelijke creativiteit wordt ermee gestimuleerd en de kansen om de inefficiëntie te bestrijden vergroot. Maar met zijn “uitgebouwde socialistische democratie” suggereert Slegers meer, zonder te verduidelijken wat. Gaat het over het niveau van de macrodemocratie waar het parlement discussieert over de grote (in dit geval) economische opties - bijvoorbeeld stimuleren van de diffusie van nieuwe technologieën, van milieuvriendelijke projecten, van openbaar versus privé-vervoer - en daartoe in aangepaste wetten, reglementeringen, subsidieregelingen, belastingen of belastingvrijstellingen voorziet? Of heeft hij het over microdemocratie op ondernemingsvlak en wat heeft die te maken met grote productiemiddelen (de staalarbeiders zeggen natuurlijk dat investeringen in de staalindustrie belangrijk zijn) of grote economische opties? In het eerste geval: wat wil hij toevoegen aan de parlementaire instituties om er een “arbeidersdemocratie” van te maken: een sociaal-economische raad, een arbeidersparlement (maar waarom enkel arbeiders of loontrekkende, het blijkt dat hun stemmen zich nu toch al over verschillende politieke stromingen verdelen)? In het tweede geval is het toch duidelijk dat je ofwel een vanonder op opgebouwd plan wil (en dus geen markt, waarvoor die nieuwe democratie het tegengewicht moest vormen), ofwel een vrije markt van zelfbestuurde ondernemingen en die hebben dan met de economische rationaliteiten af te rekenen waar onze communistische vrienden niet van houden.

Bovendien is er reden tot wantrouwen. De werking van de markt is nog niet of nauwelijks heringesteld, maar Slegers wil eerst die versterking van de arbeidersdemocratie. Dat klinkt sympathiek en het lijkt moeilijk om daar tegen te zijn. Maar wat is Slegers” bedoeling: het systeem te doen functioneren of het op te blazen door de contradicties op de spits te drijven? Hij doet alsof hij het eerste wil, maar hij wit het tweede. Laten we niet vergeten dat de Vierde Internationale een revolutionaire organisatie is, waarvan de basisbenadering in het “overgangsprogramma” ligt. In zo”n overgangsprogramma stelt men eisen, die in principe niet inpasbaar zijn in het bestaande systeem om door de contradicties die ze bloot leggen een revolutionair proces op gang te brengen. Dat is allemaal wel leuk als men voor daarna een geloofwaardig programma heeft, maar buiten wat losse flodders over democratische planning is de Vierde op dit punt nooit ver gekomen.

Het doel van de herinvoering van de markt in Oost-Europa moet integendeel als doel hebben zekere economische rationaliteiten weer te doen respecteren. Je kunt een economie niet totaal voluntaristisch sturen. Daarom stel ik de vraag wat Frank Slegers in de huidige situatie verwacht van versterking van de arbeidersdemocratie. Volgens mij niets anders dan dat de arbeiders zich beter tegen de marktlogica zullen kunnen verzetten, zodat ze de stagnatie helpen verlengen. In de publicaties van de Vierde wordt Solidarnosc bijvoorbeeld steeds verweten te veel rekening te houden met de economische situatie. Of moet ik geloven dat Slegers wil dat de arbeiders door mee te beslissen meer gemotiveerd moeten worden en zich dus “op zijn Nicaraguaans” neerleggen bij de economische logica? Maar dan kom je in de buurt van het “participatiefmanagement”, de nieuwe naam voor het medebeheer dat de SAP altijd zo hevig afwijst.

In dit verband is Slegers boos dat ik offers van de arbeidersbeweging in de strijd gelijkstel met inlevering, uitroepteken. Zoals ik in mijn vorige bijdrage al schreef, hangen de marxistische revolutionairen tegenover de arbeiders tot hun revolutie de Sinterklaas uit en pas dan beginnen ze over economische rationaliteiten te praten. In bepaalde crisissituaties kun je zoals de sociaal-democraten inleveringen proberen te beperken, te spreiden, zo rechtvaardig mogelijk te maken. Je kunt ook beweren dat ze overbodig zijn, dat zoals een oude slogan luidt de prijzen omlaag en de lonen omhoog moeten. Volgens Mandel en Slegers moet je mensen in crisissituaties overtuigen van het nut van niet te winnen veldslagen. Daar is de arbeidersbeweging evenwel nooit beter van geworden, mijn uitroepteken. Trotski was indertijd een militair strateeg die nog wist wat strategische terugtocht betekende. Dat aanvankelijk succesvolle revolutionairen in de hele wereld er al “lang achter zijn dat het geld halen bij de rijken en het doen betalen van de crisis door de rijken per saldo nooit veel opbrengt en er alleen toe leidt dat je nadien alle moeite hebt om weer een beetje ondernemingszin in je economie te pompen, weerhoudt hun tot nu toe minder succesvolle collega”s er niet van deze ouwe kost te blijven opwarmen.

Met mijn opstelling verdedig ik volgens Slegers de Sovjetbureaucratie die zegt “perestrojka of economische catastrofe” terwijl het probleem bij de bureaucratie zelf ligt. Ten eerste staat de Vierde met haar verzet tegen de perestrojka veel dichter bij die bureaucratie. En daarnaast moet Slegers eens uitleggen hoe enkel door glasnost dat systeem er wel bovenop zal komen. Het is ook flauw te beweren dat ik suggereer dat het gecombineerde proces van perestrojka en glasnost vlekkeloos zal verlopen en bij voorbaat van succes verzekerd is. Het verschil tussen reformisten en revolutionairen ligt er juist in dat de eerste niet uitgaan van het bestaan van wonderoplossingen of de mogelijkheid van ideale maatschappijen.

Glasnost zonder perestrojka, daarmee zijn we dus weer bij de discussie over democratische planning. Ten eerste: waarom zou je die willen? Als mensen via de markt vrij goed in hun gediversifieerde behoeften kunnen voorzien, en als je die markt met vrij algemene vormen van regulering kunt corrigeren, waarom dan al die moeite doen om het anders te regelen? In zijn oudere verhalen heeft Mandel het altijd over vier uur per dag zelfbesturen. Ik moet er niet aan denken: al die verloren tijd in vergaderen met mensen die denken dat ze beter weten wat ik nodig heb dan ikzelf, tijd die je veel nuttiger of leuker kunt besteden. En bovendien weer je dat het resultaat veel saaier, eenvormiger en beperkter zal zijn dan wat we nu hebben (vooral aan de onbenulligste dingen ontbreekt het steeds in de grote plannen, want wie houdt er zich bij zo”n grootse opdracht met dat soort dingen bezig; het ongerief is er niet minder om). Ik heb het dan nog niet gehad over de slechte kwaliteit, de te hoge prijzen (resultaat van lage arbeidsproductiviteit), het ontbreken van redelijke dienstverleningen en andere ongemakken die alle samengaan met het ontbreken van concurrentie. En bovenal: het werkt niet. Het lukt niet om maar bij benadering op voorhand het geheel van alle economische interacties te regelen die nu via de markt tot stand komen. En zeker niet als je zoiets via een democratisch beslissingsproces van onderop zou willen proberen. Trotskisten doen steeds alsof de onverwacht snelle groei van de bureaucratie snel na de revolutie helemaal niets met hun planningsopvatting te maken heeft. Terwijl alles op voorhand willen plannen een ontzettende papierwinkel noodzakelijk maakt. Elk product bestaat uit vele onderdelen. Een economie die zich ontwikkelt leidt tot een veelvoud van relaties met miljoenen onderdelen. Elke beslissing over één ervan grijpt weer in op alle andere. De Russische vliegtuigontwerper Antonov merkte ooit - niet zonder overdrijving - op dat wiskundigen uit Kiev hadden uitgerekend dat om een accuraat en geheel geïntegreerd plan op te stellen voor de materieeltechnische voorziening van alleen de Oekraïne voor een jaar, het werk van de gehele wereldbevolking gedurende tien miljoen jaar noodzakelijk is. Zelfs als het minder is, leidt zo”n benadering natuurlijk tot een ontzettend conservatisme. Om maar de geringste verandering op te vangen is een ontzettende krachtsinspanning nodig. En dan ga je nog van de veronderstelling uit dat alle radertjes in het geheel voor precieze informatie zorgen en ook bij de uitvoering van het plan nergens roet in het eten strooien. Je kunt je dan ook beklagen over verspillingen binnen het kapitalisme, het is niet zo vreemd dat alle socialistische experimenten het op dat vlak er veel slechter van af brengen (en bovendien tot onderproductie en slechte kwaliteit leiden).

Nog zo”n grap is dat Lenin verwachtte dat de revolutie tot het afsterven van de staat zou leiden. Wie kan verwachten de economie af te schaffen en terzelfder tijd de staat? Vandaar dat ik eigenlijk ook niet geïnteresseerd ben in de mogelijkheid van het ultieme socialisme, het nirwana, de klassenloze maatschappij, de hemel op aarde of hoe je dat ook wil noemen. Als het zover komt, zoveel te beter. Op dit ogenblik de mensen zoiets als een realiseerbaar alternatief op relatief korte termijn voorspiegelen is echter je reinste boerenbedrog, door welke ethische categorische imperatief je verder ook gedreven wordt. Frank Slegers eindigt zijn stuk met de honger in de wereld als argument. Het valt niet te ontkennen dat in een aantal gevallen - en met name zeer onderontwikkelde landen - “socialistische” experimenten tot een zekere vooruitgang hebben geleid, maar dan vooral waar men de boeren grond gaf om voor zichzelf en de markt te gaan produceren. Maar zodra er een plannende bureaucratie aan het werk gaat, maak je van het beginnend aquarium een vissoep. Probeer daar maar later weer een aquarium uit terug te krijgen. De meeste historici zijn het erover eens dat Rusland er beter aan toe geweest zou zijn zonder de oktoberrevolutie en dat geldt a fortiori voor Oost-Europa.

Honger en milieuverloedering zijn ongetwijfeld de grote uitdagingen van deze tijd. Mandel, Slegers et les autres moeten er ons van zien te overtuigen dat democratische planning, voorbereid met een biefstukkenstrategie ten opzichte van de arbeidersklasse, op dat punt meer perspectief biedt dan een markteconomie met democratische marktregulering, waarbij de arbeiders wel sociale zekerheid en een gestage toename van hun levenspeil, maar verder geen irreële economische perspectieven voorgespiegeld worden. Zolang ze dat niet gedaan hebben, houd ik het erbij dat ze proberen ertoe bij te dragen met simplistische demagogie de catastrofe in Oost-Europa en elders nog wat groter te maken ter meerdere ere en glorie van het eigen gelijk. Zoals in elke crisissituatie is het niet uit te sluiten dat ze daarbij zekere successen kunnen boeken...

 

Contact webmaster

Avec le soutien de la Formation Leon Lesoil, 20, rue Plantin, 1070 Bruxelles, Belgique